Commentaar: kibbelen over canon mag
Nederlanders hebben altijd verschillend aangekeken tegen hun verleden. Historici als Groen van Prinsterer, Fruin, Rogier of Huizinga; allen hadden ze hun eigen beeld van de Nederlandse geschiedenis en identiteit. Dat is niet erg en het kan ook niet anders. Wie vijf broers en zussen van middelbare leeftijd uitvraagt over het gezin waarin zij opgroeiden, krijgt waarschijnlijk vijf uiteenlopende verhalen te horen.
Tegelijk vormen wij Nederlanders één natie, waarom het wel degelijk van belang is dat wij, ook qua visie op ons verleden, een zeker minimum met elkaar delen. Daarom was het een goed idee van overheid, wetenschap en onderwijs om zo’n jaar of dertien geleden een canon van de Nederlandse geschiedenis op te stellen.
Zeker in een globaliserende wereld is het van betekenis dat we blijven nadenken over onze eigen identiteit. Daar komt nog bij dat het geschiedenisonderwijs op basis- en voortgezet onderwijs weliswaar geen koekoek eenzang hoeft te zijn, maar dat er wel een soort van basisstof moet bestaan die alle scholieren meekrijgen.
Nu de destijds opgestelde canon aan een update toe is, laait het maatschappelijke en politieke debat hierover heftig op. Minister Van Engelshoven (OCW) stuurde een brief aan historicus James Kennedy, voorzitter van de commissie die de canon opnieuw tegen het licht moet houden. Strekking van de brief: Willen jullie in de nieuwe canon meer aandacht geven aan de schaduwzijden van de Nederlandse geschiedenis, zoals de slavenhandel? Waarop een meerderheid van de Kamer haar op de vingers tikte: „Nee, minister, daar moet u zich vanuit de politiek niet mee bemoeien. Laat dit maar over aan vakmensen.”
Erg, dat gekibbel? Nee hoor, dat hoort erbij. „Geschiedenis is een discussie zonder eind”, zei de historicus Geyl. Dat geldt ook voor de herziening van de canon en voor het instrueren van de commissie die deze taak mag uitvoeren.
Laten we, als het om deze zaken gaat, vooral onze zegeningen tellen. Die zijn er genoeg. Eén: in Nederland kúnnen wij tenminste over dergelijke dingen met elkaar discussiëren. In de VS lukt dat eigenlijk niet, aldus de in Amerika opgegroeide Kennedy.
Twee: de politiek heeft een gelukkige hand gehad in het aanzoeken van de commissievoorzitter. Kennedy is als historicus onomstreden en heeft de gave tumult niet aan te wakkeren maar vakkundig te dempen. Daarvan gaf hij gisteren, bij de presentatie van zijn commissie –die breed en divers is samengesteld– meerdere malen blijk.
Moet er meer aandacht komen voor schaduwkanten? „Jawel, maar er zijn méér schaduwkanten dan alleen slavernij.” Oefende Van Engelshoven te veel druk op hem uit? Ach, „het is in elk geval mooi dat de Kamer zegt: Voel je niet gedwongen die kant op te gaan.”
Dat de commissie door zo’n voorzitter wordt geleid, mag ons veel vertrouwen geven dat het met het verdere proces van herziening ook wel goed komt.