Schuldbelijdenis
1 Johannes 1:8
„Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet.”
Laat mijn ijver tot U nooit verminderen bij het vermeerderen van mijn jaren, maar laat haar veeleer met een hemels vuur ontstoken worden, opdat mijn liefde tot U nooit uitgeblust zal worden. Och, dat ik zo’n hart had om U te vrezen en om Uw Naam te verheerlijken, want het komt U toe. Zoveel weldaden die Gij aan mij bewezen hebt in de natuur, zoveel zaligmakende genade die Gij in mij gewerkt hebt door Uw genade, zoveel banden verbinden mij tot Uw gehoorzaamheid.
Maar U, o God, in Wiens hand mijn adem is en bij Wie al mijn paden zijn, heb ik niet verheerlijkt. Zie, dit heb ik gevonden, dat God de mens recht gemaakt heeft. Voorwaar, er is echter geen mens rechtvaardig op de aarde, geen mens die goed doet en niet zondigt. Wie van ons kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd en ik ben rein van mijn overtreding? Indien wij zeggen dat wij geen zonden hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is bij ons niet.
„Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de Heere spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden” (Jesaja 1:2). „Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden” (Jeremia 2:13).
Cornelia Leydekker, Middelburg (”Ernstige ziel-betrachtingen in heylige alleen-spraeken voor, onder, en na het houden der H. Avondmaels”, 1695)