‘Massamoorden Indonesië mogen niet verjaren’
De massamoorden, martelingen en ander extreem geweld die Nederlandse militairen pleegden tegen inwoners van voormalig Nederlands-Indië, is van zo’n uitzonderlijkheid dat er geen sprake mag en kan zijn van verjaring. Dat betoogden de advocaten van enkele - inmiddels bejaarde - kinderen van mannen die in de jaren veertig standrechtelijk zijn geëxecuteerd, donderdag voor het gerechtshof in Den Haag.
Nadat weduwen in Rawagede op Java in 2011 gelijk hadden gekregen van de rechtbank, maakte Nederland excuses voor het bloedbad en kwam er een compensatieregeling. Die gold alleen voor weduwen en niet voor kinderen van honderden slachtoffers, ook van andere massa-executies zoals in Zuid-Sulawesi. Bijna zestig weduwen deden een beroep op de regeling, waarvan er negentien zijn toegewezen, zei de landsadvocate.
In 2015 bepaalde de rechtbank dat Nederland ook aansprakelijk is voor de schade die kinderen destijds leden en dat de Staat zich niet kon beroepen op verjaring. Inmiddels hebben zich bijna vijfhonderd nakomelingen gemeld, zei de landsadvocate. De Staat voelt zich hierdoor overvallen en vindt bovendien uit principe dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de verjaringstermijn, in de regel is dat dertig jaar. Daarom is beroep ingesteld in de kind-zaken en tegen de gemartelde Yaseman, die inmiddels is overleden.
Volgens de landsadvocate blijkt dat het na zeventig jaar vrijwel onmogelijk is om individuele zaken te bewijzen. Namen kloppen niet, er zijn geen getuigen meer of ze zijn te oud om gedegen te verklaren. Ook zei ze dat in deze zaken amper tot geen informatie uit officiële historische bronnen bestaat.
Volgens advocate Liesbeth Zegveld, die de nabestaanden bijstaat, verschuilt de overheid zich achter bewijsproblemen. Nederland hield geen documentatie bij van de gruweldaden, zei ze. De advocate denkt dat de Staat bang is voor het aantal mensen dat een beroep zou doen op een regeling „en dat is geen argument voor verjaring”. Volgens haar zijn er maar een handjevol zaken te verwachten, ook omdat de rechter inmiddels paal en perk stelde aan het indienen van vorderingen.
Uitspraak op 1 oktober.