Burke en de verleiding van het schone luchtkasteel
Beste Fransman, in welk huis zou u nu het liefst wonen? In het gebouw dat eeuwenlang in weer en wind overeind bleef, of in een luchtkasteel dat alleen nog maar als plan bestaat?
Edmund Burke zou het wel weten. In zijn ”Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk” betoogt hij dat de Fransen in 1789 de sloophamer zetten in een goed functionerend staatsgebouw. Ze vervingen het door goede bedoelingen en „abstracties”, waarvan de werking niet vaststond.
Burkes ”Bespiegelingen” uit 1790 zijn klassiek geworden als een kerntekst voor het conservatisme. Niet voor niets kent Nederland een Edmund Burke Stichting, die de conservatieve gedachtevorming wil bevorderen. Vreemd genoeg is dit boek nu pas voor het eerst volledig in het Nederlands vertaald.
Edmund Burke (1729-1797) vertegenwoordigde diverse Engelse districten in het Lagerhuis. Hij was geboren in het Ierse Dublin uit een rooms-katholieke moeder en een anglicaanse vader. Misschien dat hij om deze reden pleitte voor ruimte voor katholieken. In het protestantse Engeland van zijn dagen was dat niet gebruikelijk. Hij noemt zich trouwens ook Engelsman. Blijkbaar lag dit voor Ieren destijds nog niet zo gevoelig.
Burke was dan wel conservatief, hij was niet tegen verandering of ontwikkeling. In het parlement stond hij bekend als een tegenstander van het koloniale beleid in Amerika en India. De Amerikaanse koloniën moesten meer rechten krijgen, en de Amerikaanse Revolutie (vanaf 1775) had daarom zijn sympathie. Die was gericht op herstel van rechten, niet op afbraak.
De Franse Revolutie (1789) vond hij daarentegen gruwelijk. Dat blijkt uit de ”Bespiegelingen”. Het boek is een brief aan Charles Depont, een Franse kennis van Burke. Deze vorm geeft het boek de levendigheid van een pamflet, die doorgaans vreemd is aan een academische verhandeling. Na meer dan 200 jaar leest dit nog als een trein.
Paradijs
Burke schreef dit boek in 1790, het jaar na de revolutie. In Engeland ontmoette de omwenteling hier en daar sympathie. Het denken vanuit ideeën hoe de wereld er zou móéten uitzien, heeft natuurlijk iets verleidelijks. Zeker als dit ideaal ook nog eens spreekt in naam van de ”rechten van de mens”. De echte wereld steekt bij zo’n paradijs altijd pover af.
Toch twijfelde Burke niet. Hij voorvoelde dat de nieuwe staatsinrichting van Frankrijk een luchtkasteel was, een fantasie die wel moest uitlopen op een militaire dictatuur. Dat is later ook gebleken. Dat is een reden om Burke serieus te nemen.
Burke dacht niet vanuit deze ideale utopie, maar vanuit de gebroken werkelijkheid. De staat is er niet om wensen te vervullen, schrijft hij, maar juist om hartstochten te bedwingen. Dat is actueel. In westerse landen zijn christenen vandaag soms bang zich uit te spreken voor het klassieke huwelijk van man en vrouw. Eeuwenlang werd dit gezien als een hoeksteen van onze cultuur, maar inmiddels wordt het in sommige situaties als discriminerend beleefd. Burke reikt het gereedschap aan om dit te interpreteren. De staat is hier bezig –in naam van de mensenrechten– de hartstochten te vervullen, in plaats van ze in te tomen.
Toch is het jammer dat Burke niet meer schrijft over hoe grondrechten wel moeten functioneren. In 1215 legden de Engelsen die bijvoorbeeld al vast in de Magna Carta. Daarin zijn grondrechten een afrastering om te voorkomen dat de staat binnendringt in het privédomein. Zou de Franse koning deze mensenrechten hebben gerespecteerd, dan zou er misschien niet eens een revolutie nodig zijn geweest.
Burke snapt niet dat de Fransen eerst hun beschaving afbraken alvorens iets nieuws te bouwen. Dit botst op de menselijke wijsheid, die respect heeft voor het historische. Want het goede en het schone ontstaan niet in de fantasie, maar komen tot ons vanuit de geschiedenis. Rechten en vrijheden zijn een (concreet) erfdeel, geen (abstracte) verworvenheid.
Maar wat deed de revolutie? Een eind maken aan rechten en vrijheden. Wie grond had, zou het kwijtraken. Alles met een zweem van waardigheid en verhevenheid werd naar beneden gehaald.
Burke is voorstander van verbetering, maar wel via de weg van geleidelijke ontwikkeling. Maar dat was de revolutionairen niet genoeg; zij waren pas tevreden met een „grandioos spektakel.” Er moest bloed vloeien, en niet weinig ook. Veelzeggend is de tekening van de guillotine op deze uitgave van Burkes ”Bespiegelingen”.
De Fransen namen kerken in gebruik als paardenstal. Gewijde grond werd bevuild met poep en pies. Met mensenrechten had dit volgens Burke niets te maken. Ook een moderne staat heeft een kerk nodig, zegt hij, om de overheid te verheffen naar het hogere. Alleen op die manier kan godsdienst een „voertuig naar vooruitgang” zijn. De revolutie predikt zowel het atheïsme als de rede. Maar het atheïsme gaat in tegen de rede, stelt Burke, want de mens is een religieus wezen.
Troost
In onze tijd, waarin de kerk in West-Europa uit het openbare leven verdwijnt, klinkt zo’n pleidooi voor de publieke rol van de kerk aanlokkelijk. Toch is het de vraag of Burke de godsdienst uiteindelijk niet te veel ziet vanuit het politieke nut. De wereld is nu eenmaal onvolmaakt, maar daar is de kerk die troost komt bieden. Hij geeft dan wel de voorkeur aan de protestantse kerk, maar uiteindelijk lijkt hem dat weinig uit te maken.
Opvallend is dat Burke de misstanden van Frankrijk vrij licht opneemt. Zeker, het ”ancien régime” had hervorming nodig, maar de Franse monarchie was geen terreurstaat. Het volk was immers welvarend en groeide zelfs. Een volk in armoede plant zich niet voort, maar emigreert. Historici moeten maar uitmaken of deze gegevens na 230 jaar nog als feiten mogen gelden, maar zo’n verwijzing past helemaal bij Burke. Hij zegt: accepteer nu gewoon heel praktisch waar mensen gelukkig zijn, en ga niet zeggen dat ze in theorie niet gelukkig zouden kunnen zijn. Voor een kennismaking met het conservatieve denken blijft dit boek daarom bij uitstek geschikt.
Boekgegevens
Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk, Edmund Burke; voorwoord en vertaling Jabik Veenbaas; uitg. Wereldbibliotheek; 432 blz.; € 39,99