Frans Breukelman wilde oerboodschap van Schrift weer laten doorklinken
De kerk moet weer leren luisteren naar de oerboodschap van de Heilige Schrift. De legendarische theoloog Frans Breukelman (1916-1993) hoopte dat zijn wijze van Bijbellezen en theologiseren een kerkelijke en theologische revolutie teweeg zou brengen in tijden van secularisatie en vrijzinnigheid. „Men was voor of tegen hem.”
Dat stelt ds. G. van Zanden (1986), predikant van de gereformeerde kerk te Urk. Hij promoveerde woensdag in Amsterdam op de dissertatie ”Bij het begin beginnen. Het Bijbels-theologisch project van Frans Breukelman” (KokBoekencentrum, Utrecht). Daarin geeft hij een overzicht van de markante en charismatische theoloog die enerzijds werd toegejuicht als iemand die de Bijbel weer deed spreken (tijdens zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam in 1980 zag het „zwart van de dominees”), maar in academische kringen werd verguisd vanwege zijn eigenzinnigheid en vermeende onwetenschappelijkheid.
Breukelman groeide op in een vrijzinnig milieu, maar distantieerde zich daarvan na kennismaking met de Zwitserse theoloog Karl Barth, die de openbaring van de éne God in Jezus Christus benadrukte. Bij de Duits-Joodse filosofen M. Buber en F. Rosenzweig vond hij een manier van Bijbellezen die de Bijbelse teksten in al hun vreemdheid en eigenheid liet klinken. Breukelman brak met de toenmalige overheersende historisch-kritische methode. Hij werd in 1968 wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Universiteit van Amsterdam. De theoloog raakte vooral bekend door de tien delen ”Bijbelse Theologie” van zijn hand.
Grondwoorden
Breukelman richtte zijn aandacht op de structuur van de Bijbelse teksten, dat wil zeggen: hoe hun (theologische) inhoud samenhangt met hun (literaire) vorm. Hierin vormen de Bijbelboeken een diepe eenheid en die ligt in hun verkondiging en getuigenis. Kenmerkend voor Breukelmans methode is de zogeheten ”colometrie”: de Bijbelteksten moeten weergegeven worden in ademeenheden zodat weer duidelijk wordt dat de teksten niet primair bedoeld zijn als geschreven, maar als gesproken (liturgische) teksten. Ook ”concordantie” speelt een belangrijke rol: woorden willen gehoord worden in hun directe context en in breder canoniek verband.
De Bijbelse auteurs getuigden ieder op hun eigen wijze van de ”ene Zaak”, namelijk: „de eeuwige beslissing van God om Zijn ganse glorie daarin te doen stralen, dat Hij de God van Zijn mensen wilde worden.”
De structuur van de Bijbelse verkondiging dient ook normatief te zijn voor het actuele spreken over God in de kerk. In Breukelmans gerichtheid op de boodschap van de Bijbel ging hij zelfs zo ver dat hij sprak over de Bijbelse geschiedschrijving als „onhistorische geschiedenis.” Dat zou later in de zogeheten Amsterdamse school leiden tot het door ds. Nico ter Linden gepopulariseerde ‘Amsterdamse’ adagium „wel waar, maar niet waar gebeurd.”
Ds. Van Zanden typeert Breukelman als een bevindelijk en geëngageerd theoloog. „Hij kon schelden en tieren op vakgenoten die er hoegenaamd niets van hadden begrepen, hij kon schreien als een bevindelijk preker vanwege Gods heilshandelen in Christus.”
Antwoord
De predikant uit Urk ziet Breukelmans Bijbels-theologische project als een antwoord op de crisis in kerk en theologie. Hij spreekt van een oecumenisch potentieel in diens werk. „Dwarsverbanden ontstaan wanneer mensen elkaar vinden rondom de Bijbel. Voor Breukelman is de kerk pas werkelijk kerk als de Bijbel opengaat en er geluisterd wordt, welk bordje we ook op de gevel van het kerkgebouw geschroefd hebben. Andersom geldt echter ook: als de Bijbel er niet meer opengaat, is de kerk geen kerk meer. Persoonlijk vind ik bij Breukelman het heil te algemeen, te massief. Daar merk je duidelijk de invloed van Karl Barth. Wat we wel van hem kunnen leren, is dat voorgangers niemand naar de mond mogen praten. Bij Breukelman kan de Schrift werkelijk een tegenover zijn.”