„Vrijgemaakten moeten zichzelf hervinden”
Het is woensdag exact zestig jaar geleden dat, in de evangelisch-lutherse kerk in Den Haag, honderden gereformeerde kerkleden zich vrijmaakten van het „juk” van hun synode. En bij die honderden bleef het niet. Eind 1945 waren zo’n 80.000 mensen uit het verband van de Gereformeerde Kerken in Nederland getreden. Of gezet.
Grote eensgezindheid kenmerkte de landelijke ”Vrijmakingsvergadering”, onder leiding van ds. H. Knoop. Oudere vrijgemaakten herinneren zich nóg de diepe stilte die er heerste toen de -op 3 augustus 1944 afgezette- hoogleraar dr. K. Schilder ’s middags de ”Acte van vrijmaking of wederkeer” voorlas.
Een nieuw kerkverband ontstond: de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV). Zelf lieten de vrijgemaakten die toevoeging overigens maar het liefst weg: zij vormden immers de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN).
In de daaropvolgende jaren verloren de GKN 10 procent van hun leden. Een geweldige aderlating, temeer daar het vaak zeer meelevende leden betrof. „De besten zijn van ons weggegaan”, zou VU-hoogleraar prof. dr. D. H. Th. Vollenhoven, die zelf in de GKN bleef, later zeggen.
Wat bewoog gereformeerden om zich zo massaal vrij te maken? Globaal zijn drie motieven aan te wijzen, zegt prof. dr. R. Kuiper, redactielid van de serie Vuur en Vlam - die de historie van de GKV in kaart beoogt te brengen, en waarvan op 15 oktober in Kampen het derde (en laatste) deel wordt gepresenteerd. „Allereerst waren er de kerkrechtelijk bezwaarden: de groep die het volstrekt oneens was met de manier waarop de synode sinds 1942 dr. Schilder en de zijnen had behandeld. De tweede groep werd gevormd door de dogmatisch bezwaarden. Zij hadden, in navolging van Schilder, moeite met de leer zoals die hun binnen de GKN werd opgelegd, met name waar het ging om doop, verbond, uitverkiezing. Ook een combinatie van deze motieven kwam voor. En dan was er nog de groep die zich verbonden voelde met de vernieuwingsbeweging zoals die in de jaren dertig was ontstaan rond personen als Vollenhoven en Dooyeweerd.”
Deze onderverdeling maakt, aldus Kuiper, wel helder dat de gereformeerden die zich vrijmaakten niet zonder meer een eenheid vormden. „Dat zou duidelijk worden in de jaren zestig, toen er een scheuring ontstond. Na de oorlog groeide het besef: „Wat in 1944 gebeurde, was een reformatie; daarvoor moeten we God dankbaar zijn. En die dankbaarheid moet zich uiten in een doorgaande reformatie.” Er ontstond een triomfantelijke sfeer: „Wij alleen vormen de ware kerk.” Een deel van de vrijgemaakten, onder wie dr. G. Puchinger en ds. C. Veenhof, voelde zich in die sfeer beslist niet thuis. De Vrijmaking heette de bedding van Christus’ kerkvergaderend werk en tot gesprekken met de synodaal Gereformeerde Kerken toonde de synode van de GKV zich niet bereid. Daarbij gebruikte ze zulke krachtige bewoordingen dat het tot een tegenreactie kwam. Uiteindelijk leidde deze, via de zogeheten Open Brief, tot de breuk in de jaren zestig.” De Nederlands Gereformeerde Kerken ontstonden.
Dat het zover nooit had mogen komen, staat voor prof. Kuiper vast. „De Open Brief vormde geen aanval op de gereformeerde belijdenis, maar stelde het kerkelijk denken aan de kaak. Ook prof. J. Douma heeft hier, tijdens de synode van Zuidhorn (2002), op gewezen. Er is tucht bedreven op basis van een bepaalde interpretatie van de Open Brief. En het is ook mijn overtuiging dat hier nog altijd een stuk schuld ligt. Dat roept om schuldbelijdenis van onze kant. Ik heb daar vijf jaar geleden, in een artikel in het Nederlands Dagblad, ook voor gepleit. Deze kwestie houdt de gewetens nog steeds bezig. Het zou goed zijn als dit tot een oplossing kwam. We moeten in het reine komen met ons verleden. Nu lopen we er te gemakkelijk van weg.”
Lange tijd vormden de GKV een hecht bolwerk, een minizuil, met tal van eigen organisaties. In de jaren tachtig, negentig, begon het toneel te veranderen. „De vrijgemaakte kerken hebben de laatste jaren een geweldige zwaai gemaakt”, constateerde de christelijke gereformeerde emeritus predikant ds. J. H. Velema onlangs op een conferentie. „Als ze niet oppassen, halen ze de synodalen links in.” Herkent Kuiper zich in die vaststelling? „Als ik zoiets hoor, ben ik geneigd een wedervraag te stellen. Waarop baseert ds. Velema zich? Staan in onze kerken de Kuiterts en de Wieringa’s op? En die geweldige zwaai, wat houdt die dan in? Natuurlijk zijn er veranderingen waar te nemen. Maar die kunnen ook verrijkend zijn. Ik denk dat wat er op dit moment in de kerken gebeurt geen flirt is met de vrijzinnigheid, maar een zoeken naar andere vormen van geloofsbeleving. Het isolement is te sterk geweest. De schade wordt nu ingehaald.”
De zwaai waarvan sprake is, zegt hij, „is er een waarmee ds. Velema heel blij kan zijn. Ik bedoel hier dat de opvatting dat alleen de GKV de ware kerk vormen, inmiddels wel helemaal is losgelaten.” Maar eigenlijk ook nooit door een andere vervangen, voegt hij er meteen aan toe. „En hier ligt een groot probleem. De laatste jaren is er in de vrijgemaakte kerken veel veranderd. Maar dat is nooit met een taxatie van vroegere opvattingen gepaard gegaan. Dat juist geeft veel verwarring. Want onder de oppervlakte blijft een verleden aanwezig dat anders was en sprak dan wij nu doen. Nog altijd heeft er geen verantwoording plaatsgevonden van gewijzigde inzichten. De beweging van de doorgaande reformatie had met zware woorden de bruggen opgehaald en ineens gingen de bruggen weer naar beneden.”
Er was altijd een bepaalde visie op de betekenis van gereformeerd zijn, vervolgt Kuiper. „Nu die is losgelaten, worstelen vrijgemaakten met hun identiteit. Jongeren voelen zich aangetrokken tot de evangelische wereld. In de liturgie kan opeens van alles. Het is niet duidelijk waaraan veranderingen getoetst worden. Deze verwarring wordt niet weggenomen door van het eigen verleden weg te lopen, zoals nu lijkt te gebeuren. Zo hervind je jezelf niet.”
Er moeten twee dingen gebeuren, zegt hij. „We zullen moeten erkennen dat we als vrijgemaakten anders zijn geworden dan we in het verleden waren, óók richting andere christenen. Er moet opzettelijk worden uitgesproken dat we andere christenen pijn hebben gedaan met onze warekerkopvatting. Een dergelijke erkenning maakt nederig, maar ook vrij. In de tweede plaats moeten we op zoek gaan naar aanknopingspunten in ons gereformeerde verleden die kunnen inspireren. We zullen ons op dat verleden moeten bezinnen om onze koers voor de toekomst te bepalen. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan die heel mooie elementen als de bijbelse ernst, de herontdekking van de gereformeerde belijdenisgeschriften, levenshouding en levensstijl, geloofsoverdracht en het eenvoudige vertrouwen op de Heere.”
Een heroriëntering op de gereformeerde wortels. Daarin zullen mogelijk ook de nieuw vrijgemaakten rond dr. P. van Gurp zich herkennen.
„Vijf jaar geleden heb ik geschreven: ik kan me hun reactie voorstellen, want zij zijn niet veranderd. Hun verontrusting over een stille revolutie in de kerk is goed te begrijpen. Vasthoudend aan de oude stijl van denken, zien ze in veranderingen al te snel confessionele dwalingen. Dat is niet vol te houden. Ik hoop daarom dat het op zekere dag tot een gesprek met hen komt, en zij weer bij ons terugkomen.”
Verwácht u dat het tot een bezinning op de gereformeerde identiteit komt?
„Ik zie iets van een pendulebeweging. Mensen experimenteren links en rechts met de ruimte die er is gekomen. Toch is de gereformeerde basis in onze kerken, heb ik de indruk, nog altijd vrij vast. Eens zal toch de vraag naar de eigen historische identiteit weer komen. En wellicht dat ook ons project Vuur en Vlam mensen tot nadenken stemt.”
Zijn over tien jaar de Nederlands Gereformeerde Kerken weer in de GKV opgenomen?
„Tien jaar is wel een beetje snel. Al groeit er op plaatselijk niveau veel contact - ook met de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dus de ontwikkelingen gaan wel door, ondanks onder andere alles wat wordt besloten over de vrouw in het ambt.”
Kennen de GKV anno 2014 eveneens de vrouw in het ambt?
„Nee. Ik zie dat niet. Het kan in de ontwikkelingen besloten liggen dat het een keer zal gebeuren. Maar niet over tien jaar. Dat is me te vlot gezegd.”