Reformatorische scholen mogen niet tevreden achteroverleunen
Het is een groot voorrecht ‘eigen’ reformatorische scholen te hebben. Maar houden we deze ook?
Sinds 1917 wordt het bijzonder onderwijs, waartoe ook de reformatorische scholen behoren, op dezelfde manier door de overheid bekostigd als het openbaar onderwijs. De vrijheid van onderwijs is zelfs vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet.
Dat artikel staat echter regelmatig ter discussie. Zo ook vorige week zaterdag, toen VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff stevig reageerde op de commotie rond het omstreden islamitische Haga Lyceum in Amsterdam. Deze school is diverse keren in opspraak geweest door vermeende salafistische invloeden, maar onlangs constateerde de AIVD ook gerommel met de financiën. Volgens Dijkhoff mag de vrijheid van onderwijs worden ingeperkt om het bestaan van dergelijke scholen tegen te gaan.
Met zijn kritiek op streng-islamitische scholen heeft Dijkhoff zeker een punt. Maar zijn pleidooi tot inperking van het bijzonder onderwijs is gevaarlijk, want dat zal ook voor reformatorische scholen grote gevolgen kunnen hebben.
Er is al regelmatig stevige kritiek op het reformatorisch onderwijs. Waarom financiert de overheid scholen waar de schepping centraal staat en de evolutietheorie wordt afgewezen? En waarom mogen reformatorische scholen voorwaarden over leer en leven stellen aan docenten en leerlingen? Moeten de scholen niet gewoon iedereen accepteren? Anders is het toch strijdig met artikel 1 van de Grondwet, dat discriminatie (om welke reden ook) verbiedt?
Er worden regelmatig dergelijke kritische vragen gesteld. Tot nu toe drijven deze buien steeds over. Dat kan ook de gedachte zijn voor wat betreft de kanttekeningen van Dijkhoff. Maar wie denkt dat alles altijd bij het oude zal blijven, kan zich schromelijk vergissen. De kritiek op het bijzonder onderwijs klinkt in onze seculiere samenleving steeds luider.
Dit bleek bijvoorbeeld woensdag duidelijk uit een onderzoek van het tv-programma EenVandaag onder ruim 35.000 mensen. Dat de overheid onderwijs met een religieuze basis subsidieert, vindt 63 procent een slechte zaak. En 60 procent wil dit onderwijs afschaffen. De kritiek richt zich met name op het islamitisch onderwijs, maar ook voor steun aan christelijke scholen is geen meerderheid meer.
Dit soort gegevens zijn zorgelijk, maar er is geen reden tot doemdenken. Aan de reformatorische onderwijsboom zal worden geschud, maar als deze sterke wortels heeft, zal de boom ook bij een flinke storm niet snel omvallen. Belangrijk is wel dat de boom goed is verworteld in de voedzame bodem van Schrift en belijdenis. De identiteit moet centraal staan.
Daarnaast is het van groot belang om onderwijskundige kwaliteit te bieden. En gelukkig staan de reformatorische scholen over het algemeen goed bekend. Wel is het nodig dat er sterk wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals door het bieden van een veilige school voor leerlingen en docenten. Ook moeten de scholen bijvoorbeeld zorgen voor een goede relatie met de buurt en de plaatselijke overheid.
Tevreden achterover leunen past niet. Er is werk aan de winkel. Maar dit alles kan niet zonder gevouwen handen.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur bij het Reformatorisch Dagblad.