Iraakse christenen wanhopig na aanslagen
Wissam Sagman wilde al eerder het land verlaten. Hij voelt zich als christen niet meer veilig in het chaotische, onrustige Irak van na de oorlog. Nu, na de aanslagen van zondag op christelijke kerken, wil hij helemaal weg. Hij vertrouwt zijn eigen buren niet meer.
„Deze mensen houden van bloed. Ze haten menselijkheid. Ze haten ons”, zegt Sagman terwijl hij de schade opneemt in zijn huis, dat te lijden heeft gehad van de aanslag op een Armeense kerk aan de andere kant van de straat. „Ze willen dat alle christenen vertrekken.”
Bij de gecoördineerde aanslagen zondag op vier kerken in Bagdad en één in Mosul vielen elf doden en tientallen gewonden. Het was de eerste aanval gericht tegen de christelijke minderheid in Irak. De angst onder de 750.000 christenen, die onder Saddam Hussein met rust werden gelaten, zit er goed in. Honderden zijn gevlucht naar Syrië en Jordanië en talloze anderen zijn dat van plan.
„Dit is mijn kerk! Mijn kerk!” roept een oude man huilend uit bij een Syrische kerk in Bagdad die zondag werd opgeblazen. Hij zwaait woedend rond met zijn wandelstok. Buurtbewoners proberen de man te kalmeren. Een van hen, Sadek Rabi, vindt dat moslims en christenen te lijden hebben onder hetzelfde geweld. „Een moslim kan tegenwoordig niet naar de moskee gaan en een christen niet naar de kerk”, zegt de 32-jarige moslim, duidend op de aanslagen van de laatste maanden op islamitische gebedshuizen waarbij honderden mensen werden gedood.
Het tot nu toe onbekende Comité van Planning en Vervolg in Irak, dat de verantwoordelijkheid voor de aanslagen tegen de christenen opeiste, heeft meer aanvallen aangekondigd. „Jullie wilden een kruistocht, dit is het resultaat”, aldus de groepering in een verklaring op het internet.
Iraakse moslimleiders en de regering hebben de aanslagen veroordeeld en bestempeld als een nieuwe strategie van extremisten om verdeeldheid en onrust te zaaien. De Chaldeeuws-katholieke patriarch Emmanuel Delly hoopt dat dat niet lukt. „Misschien willen ze ons tegen onze moslimbroeders opzetten, maar wij zijn één familie, een Iraakse familie die beschermd zou moeten zijn door broederschap en liefde”, zegt hij.
Sagman heeft zijn besluit echter genomen. Hij vertrekt. Het is een chaos in de woonkamer van zijn huis. Zijn twee zoontjes, die kijken naar tekenfilms op de televisie, zitten tussen glasscherven van de ramen die sprongen door de explosie aan de overkant. „Ik ben moe. Ik had geen verwachtingen van dit leven, en nu…” Hij vecht tegen zijn tranen. „Een goede moslim zou een huis van God niet aanraken”, zegt hij. „Ik voel alleen maar wanhoop.”
Buiten zitten buren -moslims- die Sagman hun medeleven komen betuigen. „Ik kon het pas geloven toen ik het met eigen ogen zag”, zegt Karima Hadi, een collega van Sagman. „We zijn allemaal één hart, of we nu moslim of christen zijn. Dit kan ons niet uit elkaar halen.”