Moeizaam akkoord
Uiteindelijk is er dan toch een nieuw handelsakkoord totstandgekomen. De onderhandelingen daarover verliepen, zoals altijd, uiterst moeizaam. Maar werd de vorige WTO-conferentie in Cancun een volslagen mislukking, ditmaal wist men dat te voorkomen.Een vrijere wereldhandel, zowel in agrarische als in industriële producten, wordt gunstig geacht voor de wereldeconomie. Niet alleen Amerika en Europa, maar ook de ontwikkelingslanden kunnen daarvan profiteren.
Toch valt er over te twisten of dat nu per definitie altijd het geval is. Zwakke economieën slagen er soms nauwelijks in om van de geboden kansen gebruik te maken. De politieke instabiliteit die deze landen veelal kenmerkt, is nog weer een probleem apart.
Als het gaat om een vrijere wereldhandel is al jarenlang een belangrijk kritiekpunt van de kant van de ontwikkelingslanden dat zowel in Amerika als in Europa de agrarische sector (althans bepaalde onderdelen daarvan) op allerlei manieren gesteund en afgeschermd wordt. Dat pakt nadelig uit voor Azië, Afrika en Latijns-Amerika, waar juist een groot gedeelte van de bevolking afhankelijk is van een bestaan in de landbouw.
De zon schijnt daar overvloedig en de arbeidskosten zijn laag. Toch is het voor hen moeilijk om hun producten (of het nu katoen is of suiker) in de rijke landen af te zetten. Die landen schermen immers hun eigen agrarische sector af tegen de concurrentie uit de lagelonenlanden.
Dat laatste is wel te begrijpen. In de westerse wereld vormt de agrarische sector een bedrijfstak die het toch al niet makkelijk heeft. Die gaf al een enorme uitstroom te zien. Veel boerenbedrijven zijn inmiddels, ook al bij gebrek aan een opvolger, verdwenen. De resterende agrariërs hebben vaak grote moeite om hun inkomen gelijke tred te laten houden met dat in andere bedrijfstakken.
Bescherming van de nationale voedselproductie, de leefbaarheid van het platteland en de stem van de agrarische kiezer waren vaak motieven om op welke manier dan ook de eigen agrarische sector te steunen. Dat was een vorm van sociaal beleid.
Het gevaar daarbij is altijd wel dat wat aanvankelijk als tijdelijke en aanvullende steun bedoeld is, een structureel karakter krijgt. De Europese landbouwpolitiek is daar een voorbeeld van. Geen wonder dat met de uitbreiding van het aantal lidstaten daar kritisch naar gekeken wordt. Maar elke aantasting van gevestigde belangen is een moeizame operatie. Dat kan ook alleen maar geleidelijk gebeuren.
Ontwikkelingslanden moeten echter de kans krijgen om met hun agrarische producten de consumenten in de rijke landen te bereiken. Zo kunnen zij profiteren van datgene waarin zij sterk zijn.
Ook al is met het overleg in Genève nog lang niet alles opgelost, toch is het in ieder geval een stapje in de goede richting. Met ontwikkelingshulp alleen komen de arme landen er niet. Dat is allang duidelijk geworden. Het gevaar van hulpverslaving is immers niet denkbeeldig.
Ze moeten uitgedaagd worden om zelf te werken aan verbetering van hun economische positie. Maar dan moeten ze daarvoor op de wereldmarkt wel reële kansen krijgen.