Vasten brengt ons dichter bij het lijden
Traditioneel hebben de veertigdagentijd en het vasten in reformatorische kringen niet heel veel aanhang. Er is echter een kentering te bespeuren. Vooral het vasten lijkt beter in beeld te komen. Dat heeft te maken met de aandacht voor duurzaamheid en de interesse voor gezonde eet- en leefgewoonten. Toch is er veel te zeggen voor een veertigdagentijd, inclusief vasten. Daarom een pleidooi hiervoor.
Vasten is niet bedacht door kloosterlingen of ingegeven door moderne spiritualiteit, maar komt veel voor in de Bijbel. In de Statenvertaling wordt het woord vasten veertig keer gebruikt, vrijwel gelijk verdeeld over het Oude en het Nieuwe Testament. Er zijn veel onderwerpen die in de Schrift veel minder vaak voorkomen, zoals de opname van de gemeente de Heere tegemoet (1 Thessalonicenzen 4), de ziekenzalving (Jacobus 5) en het dragen van een hoofdbedekking (1 Korinthe 11), terwijl die soms veel meer aandacht krijgen. Daarmee zeg ik niet dat dit geen belangrijke onderwerpen zijn. Maar als vasten zo vaak voorkomt, waarom wordt het dan nog maar nauwelijks in praktijk gebracht?
De veertigdagentijd werd door de Reformatie afgewezen, zoals Calvijn ook het kerkelijk jaar afwees. Toch hebben kerkvaders als Augustinus en later ook puriteinen als Whitefield zich positief uitgelaten over de veertigdagentijd of deze zelf gehouden.
Het vasten is in die zin minder omstreden. Des te verwonderlijker is het dat dit in reformatorische kringen maar nauwelijks gedaan wordt. Althans, dat is mijn indruk. Wilhelmus à Brakel en Jodocus van Lodenstein staan in hun oeuvre stil bij het grote belang van het vasten. Bovendien praktiseerden zij het zelf, al vermoed ik dat ze dit niet aan de veertigdagentijd koppelden. Wel wijzen beiden erop dat het vasten een bijzondere religieuze activiteit is, die weliswaar niet noodzakelijk, maar wel beloftevol is. À Brakel schrijft: „Het is droevig en een teken van een groot verval van de kerk, dat men zowel publiek als in het verborgene zo weinig werk meer van het vasten maakt. Daarom, een ieder die teer Godzalig wil leven en die het goede van Sion wil zien, die wekke zichzelf op tot de oefening van deze plicht” (Redelijke Godsdienst II-32-9).
Bachcantate
De veertigdagentijd (ofwel: lijdenstijd), die op Aswoensdag (dit jaar 6 maart) begint, wint onder protestanten aan populariteit. De laatste jaren verschenen er diverse (dag)boeken over dit onderwerp.
Veel katholieken zijn bekend met de veertigdagentijd, al is de periode die eraan voorafgaat, carnaval, populairder. Veel zuiderlingen dompelen zich nu onder in carnaval. Een feest waar ik, afkomstig van boven de rivieren, maar weinig van begrijp. Een collega heeft me er onlangs over geïnformeerd. Het luchtte me op dat er bij carnaval ruimte is voor „een lach en een traan”, hoewel ik vooral de lach denk te bespeuren.
Ik vertelde die collega dat ik niet aan carnaval doe, maar wel aan Aswoensdag. Sinds enkele jaren probeer ik bewust stil te staan bij het begin van de veertigdagentijd en probeer ik op een of andere manier gestalte te geven aan het vasten. Op Aswoensdag luister ik naar de cantate ”Herr Jesu Christ, wahr Mensch und Gott” (BWV 127) van Johann Sebastian Bach. In die cantate wordt Jezus heilbrengende leven en sterven op ongeëvenaarde wijze naar voren gebracht.
Gebed
Op Aswoensdag begint de veertigdagentijd. Dat is een periode waarin we op allerlei manieren stilstaan bij het lijden van de Heiland. Lijden, pijn en verdriet zijn lastige onderwerpen in een samenleving waarin je moet presteren en niet mag falen. De Vlaamse psychiater Dirk de Wachter heeft dat onlangs nog eens haarfijn uitgelegd tijdens het Jacobidebat (RD 7-2): „Het verdriet kan niet in het gewone leven opgevangen worden, maar wordt weggeduwd naar de psychiater. ‘Ga daar maar zagen, hij wordt ervoor betaald.’ Maar de wereld moet zich bewust zijn van het onvermijdelijke verdriet.”
Vasten is een manier om het lijden en het verdriet te peilen. Vasten is geen doel op zich. Wie vast om het vasten of om daarmee op anderen indruk te maken, heeft er weinig van begrepen.
Er is alle reden om ons te verootmoedigen en een periode van inkeer te hebben. Jezus roept ons op Zijn dood te gedenken totdat Hij komt. Het mogen misschien uiterlijke vormen zijn, maar doen die er dan niet toe?
Vasten en gebed gaan samen op, het zijn twee zijden van dezelfde medaille. Bij het vasten gaat het niet zozeer om wat je niet (meer) doet of even laat staan, maar om wat je wél doet. De filosoof Isaiah Berlin zou dat positieve en negatieve vrijheid noemen: ”vrij van” en ”vrij om”. Vasten heeft te maken met dingen tijdelijk niet doen én dingen juist (meer) doen. Ik geef een aantal suggesties voor hoe we dit gestalte kunnen geven.
„Onderhandeling met God”
Sta in de aanloop naar Pasen heel bewust stil bij de lijdensweg van Christus. Dat kan door vroeg op te staan, een halfuur in de Bijbel te lezen en een halfuur te bidden. In de ochtend ben je fris en onbevangen – wie met het Woord bezig is, mag grote verwachting hebben voor de rest van de dag. Stilzitten is er niet bij, schrijft À Brakel: de „onderhandeling met God” vereist inspanning.
Vasten betekent niet volledig stoppen met eten. Wat ook kan, is afstand doen van (luxe)producten zoals alcohol, zoetigheid, parfum en sieraden. Laat die eens een maand staan. Deze producten zijn niet echt nodig, dus een periode van ”detoxen” (ontgiften) kan geen kwaad. Het geld dat ermee bespaard wordt, zou gedoneerd kunnen worden aan minderbedeelden.
Om nog even door te gaan op ”vrij van”: wat vult normaliter onze tijd? Er komen veel prikkels op ons af. Het kan daarom geen kwaad om een maand de krant niet te lezen, nos.nl en nu.nl te mijden en sociale media te laten voor wat ze zijn. Het bespaart veel tijd. Niet dat die tijd direct wordt omgezet in meditatie, maar aandacht voor vrouw en kinderen of uitgestelde klusjes in huis doen, lijkt mij ook een goede besteding van tijd.
Maak in deze periode gebruik van allerlei middelen om dichter bij het lijden van Christus te komen. Boeken, gedichten, schilderijen, muziek: Gods Geest heeft door de eeuwen heen op verrassende wijze in en door mensen gewerkt. Voor de een is het een prekenbundel van Hugo Binning, voor de ander een cantate van Bach. In de kern gaat het om hetzelfde: „Jezus, uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van ons hart.”
De auteur is lid van de Hervormde Gemeente te Reeuwijk.