God is de Allerhoogste, de Allerheerlijkste, ja, tot in het oneindige volmaakt! God is in en voor Zichzelf gelukzalig in alle eeuwigheid. Zo was God voor Hij hemel en aarde gemaakt had. Geen wonder dat God Zijn eer tot het hoogste doelwit van Zijn daden gesteld heeft en dat Hij alle schepselen bemint die Zijn deugden vertonen en verheerlijken.Hij verstoot echter alles wat Zijn eer benadeelt. Hoe betamelijk is dan de uitspraak: Die Mij eren, zal Ik eren. Nochtans belooft God: Ik zal eren, die Mij eren. Dit eist God met het hoogste recht. Hij, de grote en geduchte Schepper van het heelal, de volmaakte en gelukzalige God.

Deze drie-enige God wil geëerd worden. Eigen eer zoeken is een zonde in het schepsel en past niemand. Maar het is de volmaaktheid van het goddelijk Wezen Zichzelf op het allerhoogst lief te hebben en Zijn eigen eer tot het doelwit van Zijn daden te stellen. Want de Heere heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil. Gods wil moet verheerlijkt worden door het redelijke schepsel, of Hij zal zich eeuwig verheerlijken door hem te straffen.

Die Mij eren: het is een werk waar Gods volk lust in heeft. Het is zo’n zalig werk. Het is het werk van de hemelingen voor Gods troon en daar mag hier een nietige sterveling toe verwaardigd worden, ja, een zondig adamskind.

Jacob Groenewegen, predikant te Werkendam (Verzameling van veertien predikatiën, 1766)