Vakbeweging en CDA vaak ruziënde broeders
De verhouding tussen christelijke politieke partijen en de christelijke vakbeweging zou idealiter die van „broeders van hetzelfde huis” moeten zijn. Dat het in de achterliggende eeuw in de praktijk vaak anders lag en de broeders regelmatig met elkaar in de clinch lagen werd vrijdag duidelijk op een symposium over dit onderwerp, belegd door het CNV en uitgeverij Aksant.
In plaats van broeders van hetzelfde huis zou „goede buur” of „verre vriend” daarom wellicht een betere benaming zijn, stelde prof. dr. G. J. Schutte, hoogleraar geschiedenis van het protestantisme aan de Vrije Universiteit, met spijt vast. „Rijken en armen ontmoeten elkaar, was het motto van het eerste christelijke vakverbond Patrimonium. Maar zo gemakkelijk ging het aanvankelijk toch niet. Kuyper oordeelde mensen uit de vakbond eigenlijk niet geschikt als kamerlid. Die waren niet deftig genoeg, hadden geen omgangsvormen”, stelde Schutte op het symposium, waar tevens het vierde cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging werd gepresenteerd.
Scepsis tegenover de vakbeweging bestond er bij de antirevolutionairen ook omdat de arbeidersbeweging in hun visie slechts een deelbelang vertegenwoordigden. „Je kon met hun ideeën wel iets doen, maar ook weer niet te veel”, aldus Schutte. Tekenend voor de gespannen verhouding was dat de zogenaamde Bakkerswet van minister Talma door toedoen van zijn eigen antirevolutionaire kamerclub werd afgestemd. „Die bakkers konden toch zeker zelf wel uitmaken hoe lang ze door wilden werken en hoe laat ze opstonden?”
Later werd de verhouding geleidelijk aan inniger, zodanig dat het Christen-Democratisch Appèl (CDA) in zijn beginjaren wel verweten werd een verlengstuk van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) te zijn. Na het dramatische electorale verlies van het CDA in 1994 kwam er een omslag. CNV-voorzitter Terpstra trok in 2000 openlijk de conclusie: „In de achterliggende tijd heeft het CNV zich van het CDA losgemaakt.”
Een eigen kijk op de verhouding CNV-CDA gaf A. Krouwel, politicoloog aan de VU. Volgens hem is er in het verleden weinig gebleken van een eenheid in visie tussen christelijke vakbeweging en christelijke politieke partijen. „De bonden vonden bij politici van dezelfde geloofsrichting niet vaak een gewillig oor.”
De verhouding tussen beide instanties was er in zijn ogen een van wederzijdse afhankelijkheid en uitruil van steun. „De vakbeweging kreeg uit Den Haag politieke steun voor bepaalde wetgeving. Tegelijkertijd was zij voor de politiek een bron van informatie en deskundigheid en reikte de arm van christelijke partijen via de vakbeweging tot diep in de maatschappij.”
Eens waren christelijke politiek en vakbeweging het zelden, maar desondanks bleven politici er moeite voor doen met werkgevers en werknemers zoveel mogelijk samen op te trekken. Krouwel verklaart dit met behulp van Van Kersbergens theorie over de ’catch-all parties’. Dat zijn partijen die zo veel mogelijk tegenstrijdige belangen in zich proberen te verenigen met het oog op een zo groot mogelijke omvang en zo veel mogelijk macht. Het CDA heeft volgens Krouwel veel trekken van een ’catch-all party’: „Men heeft een soepele ideologie, waarin veel inpasbaar is, en een zeer pragmatische opstelling.”
Balkenende, behalve CDA-lijsttrekker ook hoogleraar christelijk-sociaal denken aan de VU, is het met die analyse faliekant oneens. „Ik geloof er niets van dat machtspolitiek en uitruil van belangen de sleutelwoorden zijn om de ontwikkelingen in de achterliggende eeuw te verklaren. Waarom heeft het CDA zich altijd veel gelegen laten liggen aan het CNV? Niet omdat het zonodig een ’catch-all party’ moest zijn, maar omdat het de eigen rol van het middenveld principieel erkende. Dat heeft alles te maken met de bronnen van ons denken, met soevereiniteit in eigen kring.”
Dichter naderden Krouwel en Balkenende elkaar in hun visie op de toekomst van het CDA. Volgens Krouwel heeft de partij alleen toekomst als er in het Nederlandse politieke landschap een hergroepering plaatsvindt. „Het CDA heeft bij de gemeenteraadsverkiezingen weer iets gewonnen. Maar die ontwikkeling is niet structureel en lineair. Het beste wat de christen-democratie kan doen is de nieuwe scheidslijn in maatschappij en politiek politiseren. Die scheidslijn loopt tussen enerzijds het marktdenken van de VVD en een deel van de PvdA en anderzijds het communautaire denken. In die laatste filosofie vinden antiglobaliseringsdenken, een nadruk op normen en waarden, op het immateriële, op de gemeenschap, op het milieu, op kwaliteit van leven, een plaats.”
Balkenende sloot zich bij die gedachtegang aan. „Ik heb het idee dat paars niet iets nieuws was, maar juist het sluitstuk van een ontwikkeling. Twee typische tegenpolen, die van het primaat van de markt en die van het primaat van de overheid, zijn elkaar genaderd. Nu ontstaat in de politiek een nieuwe polariteit: die van de gemeenschappen contra die van individu en economische vooruitgang.”
CNV-voorzitter Terpstra kon zich er helemaal in vinden. „Een coalitie van PvdA, CDA en GroenLinks lijkt mij van deze gedachtegang de praktische vertaling.” Balkenende, die de strop om zijn hals voelde glijden, trok zijn hoofd schielijk terug. „Over coalities spreek ik me niet uit. GroenLinks kijkt nog altijd te veel door de overheidsbril. En de PvdA hinkt op twee gedachten.”
Mede n.a.v. ”Belangenpolitiek. Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging 4”, onder redactie van G. J. Schutte; uitg. Aksant, Amsterdam, 2002; ISBN 90 5260 031 7; 152 blz.; € 13,47.