Binnenland

Een wonderlijke harmonie

De gereformeerde gezindte is heftig verdeeld over sport en spel. De een vindt een partijtje voetbal in eigen sfeer al een stap te ver, de ander laat zijn kind zelfs lid worden van een seculiere korfbalclub. Met gym- en godsdienstleraar A. ten Brinke uit Kampen op zoek naar een bijbelse visie op lichaamsbeweging.

Evert van Dijkhuizen
8 March 2002 23:35Gewijzigd op 13 November 2020 23:27

„Moeilijke materie”, reageert Ten Brinke (46) onmiddellijk als hij wordt gevraagd voor een interview over sport en spel. Hij verdiept zich al jaren in het onderwerp, hield er lezingen over voor ouders en schreef erover in Daniël, het jongerenblad van de Gereformeerde Gemeenten. „Mensen dachten vast: Die Ten Brinke geeft gym én godsdienst, die moet wat zinnigs over sport en spel kunnen zeggen.”

Na alle studie moet hij eerlijk bekennen: „Het wordt steeds ingewikkelder. Vroeger kon ik precies aangeven wat goed en fout was in sport, maar dat heb ik afgeleerd.” Toch wil de Pieter Zandt-docent, voorheen werkzaam op het Van Lodensteincollege in Amersfoort, zich niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken. „Het gaat om onze jongeren. Hoe kunnen we hen op een verantwoorde manier met sport en spel opvoeden?”

Tafeltennis
Ten Brinke stamt uit een nest waarin niet werd gesport. „Dat was iets van de wereld.” Lange tijd dacht hij zelf ook zo. „Het lidmaatschap van een sportclub, van welke kleur dan ook, paste niet in mijn straatje. Totdat ons jongste kind erover begon. Dan móét je erover nadenken. Bij de eerste vier hebben we het verboden; de vijfde zit nu op een tafeltennisclub. Ik ben de eerste keer met hem mee geweest om te kijken. De sfeer is goed en de trainer is een buitengewoon pedagogische man. Ik heb tegen mijn jongen gezegd: Van mij mag je. Ik bedoel maar: Je schuift soms op in je denken over bepaalde dingen. Dat klinkt in onze kring onmiddellijk verdacht, maar opschuiven hoeft niet altijd verkeerd te zijn.”

Dat Ten Brinke gym- én godsdienstleraar is, wekt vaak verbazing. „Anderen vinden het een bijzondere combinatie. Ik ervaar dat niet zo.” De reactie is volgens Ten Brinke typerend voor de manier waarop velen in de gereformeerde gezindte aankijken tegen de verhouding tussen geestelijke en seculiere zaken. „Bij godsdienst gaat het over het zielenheil van de kinderen en lichamelijke oefening is iets van de wereld. In feite het oude dualisme van Plato. Hij beschouwde het lichaam als minderwaardig; als de kerker van de ziel.”

De Bijbel spreekt anders over lichaam en ziel, stelt Ten Brinke. „Natuurlijk gaat het allereerst om de vraag of onze ziel gered is. Wij gaan sterven, we zijn op reis naar de eeuwigheid. Hoe zullen we God ontmoeten? Die vraag staat bovenaan. Maar dat betekent niet dat al het andere geen waarde heeft. De Bijbel spreekt over het lichaam als de tempel van de Heilige Geest. Dat is andere taal dan de ”madenzak” die toch maar aan vertering onderhevig is. God heeft niet alleen onze ziel, maar ook ons lichaam geschapen.”

Drang
Hoe belangrijk lichamelijkheid is, ziet Ten Brinke aan een kind. „Dat doet niets liever dan bewegen; zijn eigen lichaam beleven. Dat hoeven ouders hun kind niet te leren, dat gaat vanzelf. Het zit er van nature gewoon in: een ingeschapen drang om te bewegen. Maar tot hoe lang mag dat? Mag een kind wel bewegen en een jongen, een meisje, een man of een vrouw niet? Dat zou vreemd zijn.

Ik kan steeds minder met de vraag: Mag een christen volleyballen? Of de opmerking: Als God een mens bekeert, dan heeft hij geen behoefte meer om achter een bal aan te hollen. Is voetballen per definitie verkeerd? Of gaat het om de vraag: Waarom voetbal ik? En: Hoe voetbal ik? Om te winnen, mezelf in het middelpunt te plaatsen? Of om te ontspannen, samen met anderen te genieten van het spel?”

Ten Brinke gaat nog een stap verder. „Het bijbelse kader is enerzijds de realiteit van de zondeval: de natuurlijke mens is dood in de zonde en de misdaden. Anderzijds mag de gelovige leven uit Johannes 15: „Ik ben de Wijnstok en gij zijt de ranken; wie in Mij blijft, die draagt veel vrucht.” De Heere vraagt van ons een toegewijd, een dienstbaar leven. Een leven uit de Geest. Dan mag een christen vruchten dragen: liefde, ijver, eerlijkheid, matigheid, eenvoud.

Dat kan ook tijdens een partijtje voetbal of volleybal. Hoe speel ik? Geef ik anderen de ruimte of gaat het mij alleen om het scoren van doelpunten? Houd ik rekening met spelers die wat zwakker zijn of geef ik de bal dan juist een extra harde mep? Ik zeg wel eens tegen nieuwe gymcollega’s: Als je snel je leerlingen wilt leren kennen, laat ze dan een spel doen. Je haalt ze er zo uit: de leiders, de egotrippers, de socialen, de schuchtere kinderen.”

Gebed
Wie zo met sport bezig is, hoeft volgens Ten Brinke geen tegenstelling tussen het geestelijke en het stoffelijke te ervaren. „Je kunt de volleybalavond zelfs beginnen met bijbellezen en gebed. Ik begin hier op school soms drie, vier, vijf keer per dag met gebed. Geen kwaad woord erover. Maar waarom doen we het niet als we een avond gaan sporten? En waarom sluiten we niet af met gebed? Dan kunnen we de Heere belijden dat we in ons spel misschien toch te fanatiek, toch te egoïstisch zijn geweest en Hem danken als het fijn mocht gaan, als we ons echt hebben kunnen ontspannen.”

Als Ten Brinke dit zegt, voelt hij zich soms onbegrepen. „We zijn het in onze kring niet gewend zo te spreken. Sommigen vinden het zelfs profaan. Daar zit toch dat platonische dualisme achter. Ik spreek op basis van de Schrift liever over een geheiligd dualisme. Psalm 84 zegt: „Mijn vlees en mijn hart roepen uit.” Daar staat het lichaam zelfs voorop. En Zondag 1 van de Heidelberger Catechismus leert: „Dat ik met ziel en lichaam niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.””

Open Bijbel
Fundamentele bezinning op de lichamelijkheid van de mens heeft in reformatorische kring nooit plaatsgehad, stelt Ten Brinke spijtig vast. „Zelfs onze oudvaders spraken er niet over. Dat is geen kritiek, maar een constatering. Zij zagen ingezonken, vleselijke christenen om zich heen en gaven absolute prioriteit aan het zielenheil van hun hoorders. Begrijpelijk. Maar laten we eens proberen bij een open Bijbel en met een luisterend oor voor elkaar te ontdekken hoe de Schrift over het lichamelijke spreekt.

Al te makkelijk wordt onder ons de tekst uit Korinthe geciteerd: „De lichamelijke oefening is tot weinig nut.” Natuurlijk, al die aandacht tegenwoordig voor het lichamelijke is het gevolg van een kwijnend geestelijk leven. Maar we moeten als reformatorische christenen niet van de weeromstuit in het tegenovergestelde vervallen: de minachting van het lichamelijke.”

De uitspraak van sportschooldirecteur Van Doorn uit Rhenen, donderdag in deze krant, dat „God blij is als wij goed voor ons lichaam zorgen”, onderschrijft Ten Brinke. „Ik zou het zelf nooit zo zeggen, want dat wordt in onze kring verkeerd uitgelegd, maar Van Doorn heeft wel gelijk.”

In de haven zijn
Als het om de concrete vraag gaat hoe ver christenen zich met sport en spel mogen inlaten, maakt Ten Brinke eerst een opmerking over de terminologie. „Het woord sport is te beladen in onze kring, hoewel het van oorsprong waarschijnlijk van het Latijnse ”disportere” afstamt, en dat betekent: in de haven zijn, tot rust komen. Een prachtige betekenis. Het gaat bij sport dus primair om ontspanning; daar is de hedendaagse sportcultuur mijlenver van verwijderd. Toch kunnen we het beter niet over sport hebben. Een aantal mensen in onze kring haakt dan direct af. Ik spreek liever over lichaamsbeweging.”

Als „grondhouding” bij het beantwoorden van de vraag of lichaamsbeweging geoorloofd is, gaat Ten Brinke uit van de christelijke gewetensvrijheid. „Een christen mag alles van Zijn Koning, maar wíl niet meer alles. Hij begeert in alle dingen biddend en zoekend zijn weg te gaan. We moeten niet elkaars geweten gaan binden: dit mag wel, dat mag niet.

De Bijbel is helder als het gaat om hoererij, geldgierigheid, list, bedrog. Dat wordt zonder meer veroordeeld. Maar lichaamsbeweging mag je niet in hetzelfde rijtje plaatsen. Wat voor de een verantwoord is, kan voor de ander een stap te ver zijn, en andersom. De centrale vraag is: Leven we vanuit de Wijnstok? Dan kan het gebeuren dat je met je kind gaat kijken bij een sportclub en moet zeggen: Kom, we gaan weer, want hier is de Heere Jezus niet.”

Behalve dat lichaamsbeweging gezond en ontspannend is, wijst Ten Brinke nog op tal van andere vormingsdoelen: „Ik denk aan pedagogische, psychologische en fysiologische aspecten, zoals het leren ontwikkelen van discipline, wilskracht, spierkracht, zelfvertrouwen, samenwerking, afhankelijkheid. Nog een stap verder: een christen moet zijn lichaam leren bedwingen en het tot dienstbaarheid brengen. Daar kan lichaamsbeweging een belangrijke rol in spelen.”

Naar elkaar kijken
Als Ten Brinke ziet hoe graag kinderen met sport en spel bezig zijn, dan kan hij het niet over zijn hart verkrijgen om alle vormen van lichaamsbeweging over één kam te scheren en te veroordelen. „Je gunt het ze zo graag. Ik weet uit ervaring hoe heerlijk het is als je geest zich ontspant terwijl je lichaam zich inspant. Dat is een wonderlijke harmonie.”

In de discussie over sport en spel hebben de reformatorische scholen het moeilijk, zegt Ten Brinke. „Er staat in de kerndoelen voor de hoogste klassen van havo en vwo dat de leerlingen kennis moeten maken met sportbeoefening buiten de school. In de praktijk wordt daar heel verschillend mee omgegaan. De ene school laat haar leerlingen kiezen uit een breed aanbod aan sportactiviteiten, de andere staat ternauwernood toe dat de leerlingen een keer gaan schaatsen.

De scholen kijken erg naar elkaar wie wat doet. En ze zijn vaak bang voor kritiek van ouders. Wat zullen die ervan zeggen als we een dag gaan sporten? Er is in de discussie veel koudwatervrees. Hoe komt dat? Doordat we als gereformeerde gezindte, als reformatorische scholen, geen bijbelse visie op lichaamsbeweging hebben ontwikkeld. Daar ligt een heel terrein braak.”

Verarming
Ten Brinke juicht het van harte toe als een commissie zich gaat bezinnen op sport en spel in de gereformeerde gezindte. „Ik wil er zelf instappen. Niet omdat ik het weet, maar om samen biddend en zoekend een visie te ontwikkelen. Wat mij betreft gaat die bezinning verder dan alleen over sport en spel. Hoe zien we in bijbels licht de lichamelijkheid van de mens? Ik vrees dat we in onze kring alleen nog maar spreken in relatie tot ziekte en pijn over het lichaam spreken. Dat is een verarming.”

Het gaat Ten Brinke er niet om kritiekloos het licht op groen te zetten voor sport en spel. „Ik zou het prachtig vinden als reformatorische scholen hun gymzalen buiten schooltijd zouden openstellen voor mensen die aan lichaamsbeweging willen doen, maar niet zonder na te denken over de vraag: Welk doel streven we na? Hoe zien we ons lichamelijk bezig zijn in relatie tot het ene nodige? Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Dat geldt voor alles wat we doen: ook als we in de gymzaal zijn. Eigenlijk zijn dit zulke belangrijke vragen dat ze op synodes besproken zouden moeten worden.”

Dit is de laatste aflevering in een serie over sport en spel in de gereformeerde gezindte. Eerdere afleveringen verschenen op 1, 5, 6, 7 en 8 maart.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer