Benes-decreten bezorgen Europa hoofdpijn
De ruzie tussen Duitsland en Tsjechië over de kwestie van de Sudeten-Duitsers heeft een voorlopig hoogtepunt bereikt. De Duitse bondskanselier Gerhard Schröder ziet voorlopig af van zijn bezoek aan Praag, dat voor eind maart op het programma stond. Inmiddels zijn ook Hongarije en de Europese Unie bij het conflict betrokken.
Officieel heette het eind vorige week dat de reis met instemming van beide partijen voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Van ruzie tussen Praag en Berlijn zou geen sprake zijn. Volgens de woordvoerder van de Tsjechische regering zijn de relaties tussen Praag en Berlijn nog nooit zo goed zijn geweest als nu. Erg geloofwaardig klinkt dat niet. Volgens diplomaten in Praag was Schröder „stinksauer”, oftewel erg boos.
De hele discussie tussen Praag en Berlijn draait om de zogenaamde Benes-decreten. In 1945 ondertekende de Tsjecho-Slowaakse president Edvard Benes een aantal decreten die de juridische basis vormden voor de uitzetting van 3 miljoen Sudeten-Duitsers uit Bohemen en Moravië. De decreten bepaalden verder dat de overheid het recht had om de Duitse goederen te confisqueren. Slechts 200.000 Duitsers die duidelijk blijk hadden gegeven van hun antinazistische gezindheid, mochten blijven. Van de uitzetting maakte de overheid onmiddellijk werk. De meeste Sudeten-Duitsers vluchtten naar Duitsland, waar het overgrote deel zich in het zuidelijke Beieren vestigde. Anderen vonden onderdak in Oostenrijk. Niet alle Sudeten-Duitsers bereikten een nieuw vaderland. Enkele duizenden vonden tijdens de vlucht de dood.
Jarenlang vertroebelde deze gebeurtenis de verhoudingen tussen de Bondsrepubliek en Tsjechië. Pas in 1997, na twee jaar onderhandelen, bereikten beide landen overeenstemming over een gemeenschappelijke verklaring waarin ze spijt betuigden over het begane onrecht tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. Duitsland erkende zijn verantwoordelijkheid voor het lot van de Sudeten-Duitsers en verklaarde dat de kwestie in de toekomst geen rol meer zou spelen in de bilaterale verhoudingen.
De discussie laaide begin dit jaar weer op na een conflict tussen Oostenrijk en Tsjechië over de kerncentrale in het Tsjechische Temelín, dicht bij de grens met Oostenrijk. Toen de Oostenrijkse FPÖ van Jörg Haider toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie afhankelijk wilde maken van sluiting van de kerncentrale en een referendum over dit onderwerp voorstelde, was de boot bij de Tsjechische premier Milos Zeman goed aan. In een interview zei hij dat alleen „idioten” het voorstel voor het referendum ondersteunden. Dat een miljoen Oostenrijkers achter het voorstel stonden interesseerde hem niet. Veel Oostenrijkers steunden in 1938 ook de ”Anschluss” bij nazi-Duitsland, wat evenmin een goede beslissing was, zo zei hij.
Verder verweet Zeman de Oostenrijkers provocaties. Een daarvan was de eis van Sudeten-Duitsers in Tsjechië om op plaatsnaamborden voortaan ook de benaming in het Duits te vermelden. Vervolgens omschreef de premier de Sudeten-Duitsers als „de vijfde colonne van Hitler”, die Tsjecho-Slowakije, het enige democratische eiland in Midden-Europa, te gronde wilde richten. De Tsjechen die na de oorlog het land werden uitgezet, waren er volgens hem genadig van afgekomen.
In Duitsland vielen deze opmerking van Zeman uiteraard niet in goede aarde. Bondskanselier Schröder dreigde zijn bezoek aan Praag -ter gelegenheid van de ondertekening van de verzoeningsverklaring vijf jaar geleden!- af te zeggen, maar stuurde zijn minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, naar de Tsjechische hoofdstad om het conflict in de kiem te smoren. Zonder resultaat.
Zeman bleef bij zijn uitspraken, maar zei dat hij met zijn uitspraken nooit alle Sudeten-Duitsers had bedoeld. Bovendien heeft Tsjecho-Slowakije destijds de Sudeten-Duitsers die zich tegen Hitler verzetten, niet het land uitgezet. Op de vraag hoe hij dan aankeek tegen de neutrale Duitsers, antwoordde Zeman dat veel Sudeten-Duitsers Hitler hebben gesteund. De scheidslijn liep volgens hem tussen lafheid en moed. Verder moest Duitsland niet zo moeilijk doen over de Benes-decreten, want die zouden al lang hun geldigheid hebben verloren.
Iemand die dat standpunt niet deelt, is de Hongaarse premier, Viktor Orban. Hij verklaarde recentelijk dat Tsjechië en Slowakije geen lid kunnen worden van de EU zolang beide landen geen afstand nemen van de Benes-decreten. Die zouden namelijk niet verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie. De premier deed zijn uitspraak voor een commissie van het Europees Parlement in het kader van de Hongaarse toetredingsonderhandelingen tot de EU. Met deze uitspraak werd Brussel ongewild de vierde partij in de discussie rond de Benes-decreten.
De Europese Commissie wil zich liever niet uitlaten over de kwestie van de Sudeten-Duitsers en de Benes-decreten. Reden daarvoor is dat het gaat om problemen die dateren uit een tijd toen er van Europese eenwording nog geen sprake was. De Benes-decreten zijn volgens de EU-commissaris voor Uitbreiding, Günter Verheugen, geen onderwerp van discussie in de toetredingsonderhandelingen met de landen uit Midden-Europa.
Toch liggen de zaken niet zo eenvoudig als de Commissie ze voorstelt. Brussel moet in het kader van de toetreding ook onderzoek doen naar het mensenrechten- en minderhedenbeleid van de kandidaat-lidstaten. Mocht blijken dat de Benes-decreten discriminerende bepalingen bevatten, dan kan dat wel degelijk gevolgen hebben voor de onderhandelingen. Het Europees Parlement heeft onlangs dan ook een juridisch onderzoek gelast. Bekeken zal worden of de Tsjechische wetgeving niet in strijd is met artikel 6 van het oprichtingsverdrag van de Europese Gemeenschap uit 1957. Dat artikel verbiedt elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit. De initiatiefneemster van dit onderzoek, de Duitse Elmar Brok (CDU), verklaarde dat het niet gaat om een historische of politieke interpretatie van de decreten, maar om de vraag of de huidige Tsjechische wetgeving discriminerende bepalingen bevat die nog steeds van kracht zijn.
Tsjechië heeft al laten weten geen enkele moeite te hebben met zo’n onderzoek. Sterker nog, de Tsjechische onderhandelaar voor toetreding, Pavel Telicka, kondigde vorige week in Brussel aan dat zijn land binnen twee maanden met een eigen rapport zal komen. Hieruit moet blijken dat de „bevolkingstransfer” niet alleen een beslissing is geweest van de regering in Praag, maar bovenal van de geallieerden op de conferentie van Potsdam in 1945. Verder maakte hij duidelijk dat de Benes-decreten hun geldigheid hebben verloren en dat het verzoeningsverdrag van 1997 uitgangspunt is voor het handelen van de Tsjechische regering.
Telicka was het met de Commissie eens dat de decreten geen rol moeten spelen in de onderhandelingen over toetreding. Daarmee negeerde hij de eis van de Tsjechische oppositieleider Václav Klaus. Die had na de Hongaarse uitlatingen geëist dat de Benes-decreten als clausule in het toetredingsverdrag zouden worden opgenomen. Klaus is van mening dat het afschaffen van de decreten een poging is om de uitkomsten van de Tweede Wereldoorlog ongedaan te maken. Daarmee vertolkt hij het gevoel van veel Tsjechen die bang zijn voor schadeclaims van Sudeten-Duitsers en Hongaren als de Benes-decreten nietig worden verklaard.
Hoewel de situatie vanzelfsprekend niet bijdraagt tot een betere verstandhouding tussen Praag enerzijds en Berlijn, Boedapest en Brussel anderzijds, is een relativerende kanttekening wel op haar plaats. In Hongarije, Tsjechië en Duitsland hebben in respectievelijk april, juni en september parlementsverkiezingen plaats. Vooral Hongaarse en Tsjechische politici voelen de behoefte om hun electoraat eens flink te paaien met allerlei forse uitspraken. De soep zal uiteindelijk dan ook niet zo heet worden gegeten als die nu wordt opgediend.