Rol accountant bij faillissement soms discutabel
Titel:
”Insolventie in economisch perspectief”
Auteur: A. M. van Amsterdam
Uitgeverij: Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2004
ISBN 90 5454 457 0
Pagina’s: 341
Prijs: € 49,-. Het is zeer de vraag of de accountant zijn taak om te waarschuwen bij dreigende discontinuïteit bij een onderneming op correcte wijze uitvoert. Het aantal bedrijven dat kort na een zogenoemde schone verklaring failliet gaat, is groot en er zijn voldoende aanwijzingen om te twijfelen aan het optreden van de accountant. Dit is een van de opmerkelijke conclusies uit het onderzoek van mr. dr. Arnold van Amsterdam RA, waarop hij dit voorjaar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam promoveerde.
Van Amsterdam, raadsheer in het Gerechtshof te Arnhem en verbonden aan de Vrije Universiteit, verrichtte de afgelopen jaren onderzoek naar insolventie, een bedrijfseconomisch begrip dat duidt op de situatie dat de onderneming niet meer in staat is om zonder hulp van derden zijn financiële verplichtingen na te komen en zelfstandig voort te bestaan. Blijft hulp uit of sorteert deze geen effect, dan leidt dit onvermijdelijk tot faillissement. De door de rechtbank benoemde curator neemt het bestuur van de onderneming dan over. In de fase voor het faillissement, de surseance van betaling, kunnen echter ook al maatregelen worden getroffen. In die periode zal de huisbankier veelal proberen de onderneming te dwingen tot saneringen en reorganisaties. Van Amsterdams studie belicht de rol van de ondernemer, de curator, de accountant en de huisbankier bij insolventie en faillissement.
Het klassieke beeld dat een faillissement de ondernemer geheel onverwacht overkomt, vraagt bijstelling. Het is op basis van empirisch onderzoek niet vol te houden dat de leiding noch de accountant het heeft zien aankomen. Integendeel, de directie heeft de problemen al maanden zo niet jaren signaleren, maar mist de kwaliteit om de onderneming door de periode van zwaar weer te loodsen. Het management is vaak niet opgewassen tegen de druk en de problemen. Ook de pogingen tot doorstart stranden vaak op falend management. De kwaliteit van het management blijkt de meest significante factor bij de voorspelling van insolventie.
De directie blijkt echter in de praktijk op dit falen -in relatie tot bestuurdersaansprakelijkheid- nauwelijks te worden aangesproken. In die zin faalt volgens de onderzoeker de disciplinerende werking van de faillissementswet. Veel vaker zou de curator het management aansprakelijk moeten stellen en het handelen van dat management ter toetsing aan de rechter voorleggen om voor alle partijen duidelijkheid te verkrijgen. Overigens wordt de directie wel een zekere ondernemingsvrijheid gegund. Bij ondernemen hoort nu eenmaal het nemen van risico’s, waarbij schade niet altijd valt te vermijden.
…en keek ernaar
En de accountant? Die stond erbij en keek er naar, zo lijkt het. Onderzoek van zo’n 410 faillissementsdossiers wijst uit dat het merendeel van de failliete ondernemingen in het jaar voorafgaand aan het faillissement nog een goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarrekening kreeg. Van waarschuwingen voor dreigende discontinuïteit van de betrokken onderneming is geen sprake.
Volgens Van Amsterdam zijn in dat geval maar twee conclusies mogelijk. Of de accountant heeft een fout gemaakt en ten onrechte een goedkeurende verklaring afgegeven of hij heeft met in achtneming van Richtlijn 570 voor de accountantscontrole terecht een goedkeurende verklaring afgegeven. In het laatste geval mogen terecht vraagtekens worden gezet bij de waarschuwende waarde van de accountantsverklaring. Immers, de gebruiker, ofwel het maatschappelijk verkeer, verwacht dat een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening inhoudt dat de continuïteit van de onderneming is verzekerd.
Ook een ander risico duikt op. Bij insolventie ligt het gevaar van creatief boekhouden (creative accounting) op de loer. Er is immers alle reden om de cijfers wat te sturen. Van Amsterdam maakt korte metten met accountants die dit in het zicht van discontinuïteit oogluikend toestaan onder het voorwendsel dat de creativiteit in verslaggeving desalniettemin binnen de wettelijke grenzen is gebleven. Waar men bewust overgaat tot inkleuring en bijkleuring met als enig doel de werkelijkheid te manipuleren, wordt voorbijgegaan aan doel en de strekking van de wet. Die stelt immers een „getrouw beeld” als vereiste. In alle gevallen ligt het op de weg van de accountant om dit opleuken van de jaarrekening te beteugelen.
In deze tijd, waarin sprake is van forse tegenwind bij accountants, wordt het ontbreken van een discontinuïteitparagraaf door gebruikers gezien als een signaal dat de meest betrokken controleur geen aanleiding heeft om aan de continuïteit te twijfelen. Waarom zou een accountant niet waarschuwen? Van Amsterdam noemt twee mogelijke verklaringen. De eerste is het gevaar van ”self-fulfilling prophecy”. De accountant kan bij een waarschuwing voor discontinuïteit zoveel gewicht in de schaal leggen, dat de klanten en leveranciers als reactie de onderneming in de steek laten. Deze vrees mag de accountant echter niet van een waarschuwing weerhouden. Hij dient immers primair niet het belang van de onderneming, maar van het maatschappelijk verkeer.
De andere verklaring is dat de materie dermate complex is, dat van de accountant niet verwacht mag worden dat hij binnen deze context een goede analyse en een heldere keuze maakt. De promovendus acht ook deze verklaring niet afdoende. Van een zichzelf respecterende accountant wordt immers verwacht dat hij ook in een onzekere omgeving bekwaam optreedt, de noodzakelijke controles uitvoert, de situatie onder ogen ziet en de eventueel onvermijdbare conclusies trekt.
Toetsing
Opmerkelijk genoeg zetten curatoren nauwelijks vraagtekens bij de activiteiten van de accountant. Een kritischer houding is gewenst. In de studie wordt voorgesteld de Autoriteit Financiële Markten de verplichting op te leggen bij faillissementen standaard de accountantsverklaring te toetsen. Nader onderzoek omtrent deze problematiek is nodig.
De banken springen er in het onderzoek -mede dankzij het optreden van hun afdelingen bijzonder beheer- positief uit. Veelal weten zij, ondanks hun eigen belang, in meer dan de helft van de gevallen een succesvolle doorstart te realiseren.
De faillissementswet behoeft geen aanpassing. Ook voor het aanstellen van anderen dan advocaten als curator vindt de onderzoeker geen aanleiding. Accountants echter moeten oppassen. Nader onderzoek naar het functioneren van de accountant in het zicht van faillissement is wenselijk. Het gevecht om herstel van vertrouwen in de accountant blijkt met deze studie nog (lang?) niet gestreden. Zij moeten waakzaam zijn!
De auteur is directeur van forensisch onderzoeksbureau Trifact BV te Barneveld.