Moeten we terug naar de oude Republiek?
Terecht hielp de grondwet van 1814 de al te grote, vertragende invloed van provincies op het landsbestuur om zeep. Toch kan Den Haag anno 2018 wel weer een scheut regionalisme gebruiken.
Zijn de leden van de Tweede Kamer qua woonplaats evenwichtig over het land verspreid? Verre van dat. Maar liefst 23 van de 150 Kamerleden wonen in Amsterdam; 21 hebben hun thuisbasis in Den Haag. Op grond van het inwonertal van deze steden zouden dit er geen 44, maar hooguit dertien moeten zijn.
De scheve verhouding in de woonplaatsen van parlementariërs is voor de democratie ongezond. Of moeten we het normaal vinden dat, zoals CDA-Kamerlid Omtzigt het deze week in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis zei, „alleen al uit Amsterdam meer Kamerleden komen dan uit Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland en Overijssel bij elkaar?”
Deze randstedelijke dominatie heeft onvermijdelijk gevolgen voor de manier waarop aan het Binnenhof beleid wordt gemaakt. Niet zelden komt, als het daar om gaat, de periferie van Nederland er bekaaid vanaf. Niet alleen als er geld verdeeld mag worden, ook als er problemen moeten worden opgelost.
Nee, dat hoeft niet eens bewust te gebeuren. Slechts het simpele feit dat jij als Kamerlid niet in het noorden van het land woont –en daar misschien zelden komt–, maakt dat je minder ontvankelijk bent voor de gerechtvaardigde grieven van Groningers omtrent de gaswinning.
Er is, behalve het punt van onrechtvaardig beleid, nog een gevaar. Achterstelling van bepaalde landsdelen geeft populistische protestpartijen de wind in de zeilen. Wat bracht Trump begin 2017 in de VS de verkiezingsoverwinning? Inderdaad, onder meer het gevoel van plattelandsbewoners dat zij achtergesteld werden. Waar vond de Boerenpartij –zeven Kamerzetels in 1967– vooral haar aanhang? Juist, in de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland en Limburg.
Populistische protestpartijen maken, vooral als ze een flinke omvang bereiken, het land moeilijker regeerbaar. Nee, echte afscheidingsbewegingen, zoals in Catalonië, zijn in Nederland nooit ontstaan. Maar dat het, in een tijd waarin alles lijkt te draaien om identiteit („Wij Limburgers”, „Wij Friezen”), fricties geeft als die identiteit niet royaal wordt erkend, kan iedereen zelf vaststellen. Heeft de langzamerhand onbeheersbaar geworden polarisatie rond Zwarte Piet niet ook het aspect in zich van „wij nuchtere plattelanders” tegenover „die overgevoelige stedelingen”?
Een belangrijke vernieuwing bij de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden was dat in 1814 de trainerende kracht van de gewesten werd verbroken. Om de eenheidsstaat tot bloei te laten komen, werd het principe dat afgevaardigden in het parlement alleen konden beslissen via last en ruggespraak losgelaten. Zó, zoals het er in de oude Republiek aan toeging, schoot het immers niet op?
Inmiddels zijn de panelen flink verschoven. Nu leven we in een tijd waarin het ruimhartig honoreren van regionale invloed op het landsbestuur juist geboden is om de eenheid van de natie te bewaren.
Het kan daarom beslist geen kwaad als politieke partijen bij de kandidaatstelling voor Kamerverkiezingen terdege rekening houden met regionale spreiding, om op die manier de binding met het ‘fly-over-gebied’ vast te houden. Wie dat doet, is niet ouderwets maar bij de tijd.