Belevenissen van een theologiestudent in de oorlog
Over luizen en muizen, schuld, twijfel, zijn roeping tot predikant. Daarover gaan de brieven die Jan Bouterse aan zijn verloofde schreef toen hij in 1943 als theologiestudent in Duitsland te werk was gesteld. Zoon Jan Bouterse junior besloot ze te publiceren.
Op de keukentafel in zijn woning in Alphen aan den Rijn liggen de brieven, ruim vijftig, voor hem. Op sommige is een blauwe verticale streep door de tekst gehaald. „Dat betekent dat hij door de censuur is gelezen.” Op elke postzegel prijkt het portret van Hitler.
Dr. Jan Bouterse (69) vond de stapel in 2013, toen hij na het overlijden van zijn vader diens zolder opruimde. Hij nam ze mee naar huis, waar ze een jaar ongelezen bleven liggen. „Ik moest de nodige schroom overwinnen. Het gaat toch om liefdesbrieven, waarbij je diep in het persoonlijke leven van je vader en moeder duikt.”
Bij het lezen bleek dat zijn aanvankelijke terughoudendheid niet nodig was. „De brieven werden destijds in Nederland uitgebreid aan andere mensen voorgelezen. Mijn vader had daar overigens wel kritiek op. Bepaalde delen vond hij te persoonlijk, te intiem. Zelf vond ik het met de intimiteiten wel meevallen. Die zijn kuis van karakter.”
Hij besloot de brieven te digitaliseren en uit te geven in eigen beheer. „In publicaties over de Tweede Wereldoorlog gaat de aandacht vaak naar de zwaarste gevallen. Over de belevenissen van theologiestudenten die in Duitsland te werk zijn gesteld, is nauwelijks iets bekend. Het is leerzaam om te lezen hoe een groep jonge mensen zich onder moeilijke omstandigheden staande hield. Ik hoop met deze publicatie een lacune op te vullen.”
Op de kaft van de publicatie, een blauwe paperback in A4-formaat, staat een zwart-witfoto. Elf studenten, de meesten in pak met stropdas, poseren voor hun woonverblijf in Neuendorf, een plaats in de Oost-Duitse deelstaat Brandenburg. Tweede van links is Jan Bouterse senior, destijds 21 jaar. Gekleed in een zwarte pantalon en zwarte spencer, met de armen over elkaar, kijkt hij glimlachend in de lens.
Bouterse studeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog theologie in Utrecht. In het voorjaar van 1943 vroeg de Duitse bezetter alle Nederlandse studenten een loyaliteitsverklaring te ondertekenen. In die verklaring moesten zij beloven dat ze zich „zouden onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk […] gerichte handeling.” Wie niet tekende, mocht geen college meer lopen.
Een grote groep Nederlandse studenten weigerde. De reactie van de Duitsers bleef niet uit: op 5 mei 1943 kregen de weigeraars een dwangbevel om zich binnen 24 uur te melden voor de Arbeitseinsatz, de tewerkstelling, in Duitsland. De volgende avond werden ruim 3000 studenten afgevoerd naar doorgangskamp Erika in Ommen. Daarvandaan volgde transport naar verschillende plaatsen in Duitsland.
Verveling
Bouterse kwam met enkele studiegenoten terecht in de Aradovliegtuigfabriek in Potsdam, en later in Brandenburg an der Havel. Hij werkte op de ontwerpafdeling en moest tekeningen maken van vliegtuigen.
De studenten woonden in groepen bij elkaar in een Wohnlager, een kamp met barakken. „Het werk was voor mijn vader zowel fysiek als intellectueel niet zwaar”, vertelt zijn zoon. „Verveling was vaak een groter probleem. Als er weinig te doen was, ging hij stiekem studeren op de wc. Een keer werd hij betrapt. Toen moest hij als straf een tekening die ze in stukken hadden geknipt weer aan elkaar lijmen.”
In de brieven schrijft Bouterse senior over allerhande onderwerpen uit zijn dagelijkse leven. Over zijn werk, de situatie in de woonbarakken, waar luizen en muizen voorkwamen, over de kerkdiensten die hij bezocht. Zo ontdekten de studenten de bijeenkomsten van de zogeheten Bekennende Kirche, een beweging in de Duitse kerken die kritisch stond ten opzichte van het nazisme. Ook betuigt hij in bijna elke brief zijn liefde en trouw aan zijn verloofde en uit hij zijn bezorgdheid over de situatie thuis.
Met Kerst 1943 mocht Jan op buitengewoon verlof terug naar Nederland, na ontvangst van een telegram met daarin het gefingeerde bericht dat zijn moeder ernstig ziek was. Na dat verlof dook hij onder. In mei 1944 wisten familieleden een vrijstelling van de Arbeitseinsatz voor hem te regelen.
Welk beeld krijgt u van uw vader uit de brieven?
„Ik moest me elke keer realiseren dat mijn ouders nog maar 21 jaar oud waren. Ze lijken zo volwassen in hun brieven als ze schrijven over hun roeping, hun geloof en de kerk. Aan alles is te merken dat mijn vader zich voorbereidt op het predikantschap.
De studenten hadden bijvoorbeeld een Bijbelkring georganiseerd, maar ze kwamen tot de conclusie dat het te veel een club voor ingewijden werd. Daarop besloten ze de kring een meer evangeliserend karakter te geven, om arbeiders en onkerkelijken niet af te stoten. Door allerlei tegenwerking is het daar niet van gekomen, maar het zegt iets over het verlangen van deze jongens. Mijn moeder steunde mijn vader onvoorwaardelijk in zijn roeping. Om zich op haar taak als predikantsvrouw voor te bereiden, volgde ze in 1944 en 1945 de opleiding tot godsdienstlerares aan de Nederlands Hervormde Godsdienstschool in Rotterdam.”
Hoeveel wist u van de oorlogservaringen van uw vader?
„Mijn ouders hebben weinig verteld over de oorlog. Ik wist dat mijn vader in Brandenburg heeft gewerkt en dat hij met een aantal medestudenten op Hervormingsdag in 1943 toestemming kreeg om Wittenberg te bezoeken. Terugkijkend vind ik het jammer dat ik niet verder heb gevraagd naar zijn ervaringen, bijvoorbeeld hoe de terugkeer naar Nederland en de daarop volgende onderduikperiode is verlopen. Verder had ik nog graag willen weten hoe hij ertoe kwam om theologie te studeren.”
Wat verraste u het meest?
„Het verbaasde mij dat mijn vader zo vol van emotie kon schrijven. Ik kende hem als een heel beheerst persoon. Dat had natuurlijk ook met zijn ambt te maken. Als predikant kun je je gevoelens niet altijd laten gaan. Verder vond ik het ontroerend om te lezen hoe hecht de band tussen mijn vader en mijn moeder was, ondanks dat ze elkaar nog maar een jaar kenden. Ze legden hun ziel bloot en schreven over hun gezamenlijke toekomst en zelfs over het samen krijgen van kinderen. Mijn vader wilde zijn oudste zoon graag Kees noemen. „Van de andere vijftien mag jij de namen verzinnen”, schreef hij aan mijn moeder.”
In hoeverre zijn de ervaringen van uw vader representatief voor anderen?
„Ik heb een aantal pogingen gedaan om in contact te komen met oud-studiegenoten van mijn vader of met hun kinderen, maar dat bleek erg lastig.
Ik begreep dat meer studenten vrijstelling kregen van de Arbeitseinsatz door zich, net als mijn vader, te verschuilen achter hun aanstelling als hulpprediker. Het zou interessant zijn om dit verder uit te zoeken.”
”Theologiestudenten in oorlogstijd; berichten van een onvrijwillige tewerkstelling in Duitsland”, Jan Bouterse; uitgave in eigen beheer, info@mcjbouterse, 28,00 euro.
„Ik kom het ideaal van soldaat van Christus niet erg nabij”
„Het typische van ons zal later zijn dat wij een gezin willen vormen maar ook samen voor het koninkrijk Gods willen werken. Nu ik dit neerschrijf voel ik tegelijk hoe weinig ik dit waard ben. Ik kom dat ideaal van soldaat van Christus niet erg nabij. Als je gezien had hoe ik zojuist ruzie maakte met den dominee (de bijnaam van een van zijn medestudenten, JB) over een waslijn!
Wij moeten later samen de beste weg zoeken om God te dienen. En verge- leken daarbij komt de rest op ’t tweede plan. Je bent geneigd daaraan minder te denken nu wij zo ver en zo lang van elkaar zijn. …
’k Heb dan ook geen idee wat de toekomst ons brengen zal. Ik wil alleen maar zeggen dat ons pad later ook niet over rozen zal gaan. Alleen we zullen samen werken.
En dat is ’t grote verschil. Daarom vind ik dat je vooral als predikantsvrouw niet mag opgaan in huishouding en kinderen krijgen.”
Uit: ”Theologiestudenten in oorlogstijd”, blz. 52/53.