Herinneringen van een Joodse overlevende
Titel:
”Rond het huis van de laatste rabbi van Alkmaar. Verhalen van een overlevende van het concentratiekamp Bergen-Belsen”
Auteur: Sal de Wolff
Uitgeverij: DocoStory, Schiedam, 2004
Pagina’s: 144
Prijs: € 15,00 excl. verzendkosten; te bestellen via tel. 072-5642586 of per e-mail: info@alkmaarsesynagoge.nl o.v.v. ”Boekwerk Rabbi de Wolff”. De eventuele winst wordt gestort in het fonds tot verwerving van de synagoge. Vijftig jaar lang had hij gezwegen, ook tegenover zijn vrouw. Zijn kinderen wisten alleen „dat wij een concentratiekamp hadden overleefd.” Totdat hij hoorde van de plannen van de Stichting Alkmaarse Synagoge (SAS), die zich sinds 1997 inspant om de vroegere synagoge van Alkmaar in haar bezit te krijgen - en er een monument van te maken.
Ir. S. de Wolff (1916), zoon van de laatste rabbi van de Joodse Gemeente Alkmaar, stelde de stichting daarop de verhalen beschikbaar die hij -in het verborgen- had geschreven. Over het leven in Alkmaar in de jaren 1916-1942, over zijn pogingen om uit handen van de Duitsers te blijven, over zijn overleving in het concentratiekamp Bergen-Belsen, over zijn uiteindelijke terugkeer naar Nederland en, ten slotte, over zijn emigratie naar Israël. De SAS bundelde deze verhalen tot de uitgave ”Rond het huis van de laatste rabbi van Alkmaar. Verhalen van een overlevende van het concentratiekamp Bergen-Belsen”.
Op 9 mei, toen herdacht werd dat de Joden 400 jaar geleden toestemming hadden gekregen zich vrij in Alkmaar te vestigen, werd het eerste exemplaar van Wolffs boekje overhandigd aan prof. Dov Bing. „Ik hoop dat als over vijftig jaar opnieuw een jubileum gevierd wordt, de wereld er voor onze kinderen en kindskinderen vreedzamer uit zal zien”, zei burgemeester M. van Rossen bij die gelegenheid. Te vrezen valt dat dit, zeker voor onze Joodse kinderen en kindskinderen, bepaald níét het geval zal zijn. Veelzeggend in dit verband is de kop boven het verslag in het Noord-Hollands Dagblad van de volgende dag (10 mei): ”Joodse viering zonder incidenten”. „De viering van het vierhonderdjarig bestaan van de joodse gemeenschap in Alkmaar verliep gisteren zonder incidenten”, aldus het verslag. „Hier was men vooraf wel bang voor, daarom waren straten afgezet en was er beveiliging.”
„Alleen door de noodzaak gedwongen heb ik het, onafgesproken, taboe doorbroken om mijn kinderen en de mensheid er na vijftig jaar aan te herinneren waartoe zelfs een democratie kan komen als het misleide volk zich de meerdere van andere volkeren gaat voelen”, licht De Wolff zijn besluit de verhalen te (laten) publiceren toe. „Over twintig jaar zal er niemand meer zijn die het heeft meegemaakt en kan vertellen wat zich in die jaren heeft afgespeeld. Dan zal de miljoenenmoord op het joodse volk vergeten worden. Nieuwe gebeurtenissen zullen de oude verdringen en alleen al om die reden was het nodig om dit verhaal te schrijven en iedereen te wijzen op het gevaar van vervolging op grond van geloof en ras.”
Dat dit gevaar beslist de wereld niet uit is, dat het daarom ook noodzakelijk is en blijft om „dit verhaal” te blijven vertellen, is evident. In zijn voorwoord wijst de zoon van de laatste Alkmaarse rabbi op het feit dat er in Duitsland weer nazi’s zijn en er opnieuw mensen om ras en afkomst worden vervolgd. In de epiloog komt hij hier nog eens op terug.
Salomon (Sal) de Wolff ondervond aan den lijve wat antisemitisme inhoudt - én waar het toe leidt.
Antisemitisme: in de jaren vóór de oorlog. „Het dochtertje van (buurman) Van der Linde speelde altijd met mijn zusjes; ze was kind aan huis bij ons en wij zagen haar vaker dan haar eigen ouders. Dat veranderde toen ze naar de katholieke zusterschool ging. Niet lang daarna kwam zij mijn zusjes namelijk vertellen dat zij joden waren en een vlekje op hun ziel hadden.” (blz. 44)
Antisemitisme: ín de oorlog. De Wolff, zijn vrouw en hun pasgeboren dochtertje kwamen terecht in Bergen-Belsen. De ouders overleefden de verschrikkingen; hun dochtertje overleed. Diep ontroerend is de passage waarin de vader dit beschrijft. „Ook onze kleine schat, ons krullenbolletje, ons poppetje stierf. Twintig maanden oud, geboren en gestorven in gevangenschap. G’ds Wegen zijn ondoorgrondelijk.” (blz. 112)
Antisemitisme: ná de oorlog. Een troep opgeschoten jongens die De Wolffs echtgenote, vijftien jaar na de oorlog, nariepen: „Joden niet gewenst!”
Dik is ”Rond het huis van de laatste rabbi van Alkmaar” niet. Taalkundige hoogstandjes hoeft de lezer ook niet te verwachten (hoewel: het zinnetje waarmee het hoofdstukje over ”Mijn moeder” besluit („Ze had echt talent - het werd door de nazi’s vernietigd”, blz. 27), is, hoe weerzinwekkend triest ook, ook wel móói).
Toch is het een indrukwekkend boekje - zoals zo heel veel Joodse levensbeschrijvingen dat zijn. Neem de manier waarop de hoogbejaarde auteur aan het slot antwoord probeert te geven op de waaromvraag. „Ik vraag mij nog dikwijls af waarom wij het op zo’n wonderbaarlijke wijze hebben overleefd. Wij waren toch niets beter dan de anderen? Het enige antwoord dat ik mezelf geven kan, staat in Deuteronomium 29:28: „De verborgen dingen behoren tot de Eeuwige en alleen het geopenbaarde is voor ons.” Daarin zal ik moeten berusten.” (blz. 144)