„Veel conflicten voorafgaand aan Dordtse synode”
De Synode van Dordrecht (1618-1619) markeerde het einde van een slepend conflict, dat veel steden in de Republiek jarenlang in zijn greep hield. Zoals in Brielle, waar de godsdiensttwisten tot de verbanning van remonstrantse én contraremonstrantse predikanten leidden.
Dordrecht staat deze zaterdag weer even in het teken van de Dordtse synode. De Hersteld Hervormde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten houden een symposium in het Wartburg College en een herdenkingsdienst in de Grote Kerk. In de lutherse Trinitatiskapel was zaterdagmorgen de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK) neergestreken. De dertigste Dag van de Nederlandse Kerkgeschiedenis stond in het teken van de lokale voorgeschiedenis van de Synode van Dordrecht.
„Er gaat terecht veel aandacht uit naar de gebeurtenissen op de synode”, zei VNK-voorzitter prof. dr. Mirjam de Baar (Groningen). „Maar nu richten we de schijnwerpers op de politieke en godsdienstige tegenstellingen in de Republiek voorafgaand aan de Synode van Dordrecht.”
In veel kerkenraden, onder meer in Arnhem en Brielle, ontstonden tijdens het bestand (1609-1621) in de oorlog met Spanje conflicten tussen remonstrantse en contraremonstrantse predikanten. Deze bestandstwisten gingen onder meer over de rol van de mens in het verkrijgen van het heil. De remonstranten wilden de menselijke verantwoordelijkheid een plek geven. Ze stelden dat God een deel van de mensen had verkoren, maar dat Hij vanuit Zijn alwetendheid rekening hield met hun geloof en levenswandel. De contraremonstranten ontkenden dat laatste.
De remonstranten ontleenden hun naam aan een verzoekschrift of remonstrantie, die op 14 januari 1610 door de aanhangers van de Leidse theoloog Jacobus Arminius aan de Staten van Holland werd gericht. Daarin zetten zij in vijf artikelen hun opvattingen uiteen en pleitten ze voor tolerantie. De Synode van Dordrecht zou hun leer uiteindelijk veroordelen in de Dordtse Leerregels.
Een van de ondertekenaars van de remonstrantie was de predikant Theophilus Rijckewaert uit Brielle. De gereformeerde kerk in de stad telde nog twee andere predikanten, namelijk de contraremonstranten Libertus Fraxinus en Willem Crijnsz. Toen Fraxinus in 1612 met emeritaat ging, benoemde het stadsbestuur echter een remonstrantse opvolger: Cornelis Burchvliet.
„Toen laaide het conflict op”, zei historicus dr. Wim Visser. „Dat leidde tot de afzetting van Crijnsz. Die weigerde echter te vertrekken, dook onder in de stad, en preekte bij de mensen thuis. Uiteindelijk werd hij uit Brielle verbannen.”
Toen prins Maurits in september 1617 het stadsbestuur dwong diens soldaten (waardgelders) te vervangen, veranderde de verhoudingen in Brielle. „Er ging een andere politieke wind waaien”, aldus dr. Visser. „Een maand later stond Crijnsz. weer op de kansel van de Catharijnekerk.”
Burchvliet werd geschorst en afgezet. Ook Rijckewaert moest Brielle verlaten, maar hij keerde enige tijd na de Synode van Dordrecht weer terug als remonstrants predikant.
In de periode voor de Nationale Synode was de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden nog volop in opbouw. De Amsterdamse historicus dr. Arjan Nobel illustreerde dat aan de hand van een conflict rond predikant Philippus Nisius uit Klaaswaal. Die had een pamflet geschreven om gemeenteleden te stichten én om hen te wapenen tegen de „papisten.” In het geschrift vertolkte een boer het gereformeerde standpunt. Het antwoord van zijn gesprekspartner, de paus, is steeds kort: „Bewijs ontbreekt.”
Het pamflet was orthodox, behalve op het punt van de nederdaling ter helle. Volgens Nisius was Christus tussen Zijn dood en opstanding drie dagen in de hel geweest, maar was Hij nooit volkomen door God verlaten. Die gedachte trok hij door naar mensen die na hun dood in de hel terechtkwamen: ook zij zouden nooit helemaal door God verlaten worden.
Dr. Nobel: „Het conflict rond Nisius laat onder meer zien dat het in de tijd van remonstranten en contraremonstranten niet alleen ging om meningsverschillen over de predestinatie, maar bijvoorbeeld ook over de nederdaling ter helle.”
Kerkhistoricus dr. Paul H. A. M. Abels, bijzonder hoogleraar veiligheidsdiensten (Leiden), maakte de balans op van zes korte lezingen over Arnhem (dr. Christiaan Ravensbergen), Brielle (dr. Visser), Kampen (prof. dr. Erik de Boer), Klaaswaal (dr. Arjan Nobel), Stolwijk (dr. Nel van Dorp) en Dordrecht (prof. dr. Fred van Lieburg).
Dr. Abels zag parallellen tussen de zeventiende-eeuwse calvinisten en de huidige salafisten, een stroming van ultra-orthodoxe moslims. Hij noemde onder meer de visie op kerk en staat (theocratie) en ware en valse godsdienst. „Ook massacommunicatie is belangrijk. Nu zijn dat de sociale media, toen de pamfletten. Je kunt zo op grote schaal meningen bestrijden en tegenstanders onderuit halen.”
Tijdens de discussie kwam er van verschillende kanten kritiek op de vergelijking tussen contraremonstranten en salafisten. Prof. dr. Henk van den Belt (Groningen) vond die „oneigenlijk.” Hij wees onder meer op de relatie tussen religie en geweld. „De radicale islam erkent de staat niet. Je zou de Nederlandse Geloofsbelijdenis in de context van die tijd zelfs kunnen zien als een pleidooi voor godsdienstvrijheid.”