Buitenland

In 1988 spoelde in Tarifa de eerste vluchteling aan

Op het strand van Tarifa spoelde dertig jaar geleden een verdronken bootvluchteling aan. Hij zou de eerste worden in een eindeloze lijst van slachtoffers van het immigratiedrama aan de Spaanse zuidgrenzen. Plaatselijke mensenrechtenactivisten spreken van een „misdadige politiek”.

Lex Rietman
15 November 2018 20:14Gewijzigd op 16 November 2020 14:38

Een grijze dag in november 1988. In Tarifa, op de zuidpunt van Spanje aan de Straat van Gibraltar, is een levenloos lichaam aangespoeld. Op enkele meters van de vloedlijn ligt hij daar op het witte strandzand, zijn armen uitgespreid, deels onder de algen: een jonge Noord-Afrikaanse man van pakweg 25 jaar.

In de branding achter hem dobbert een vissersbootje. Het is de patera waarin hij met tweeëntwintig anderen de vorige nacht vanaf een strand bij de Marokkaanse havenstad Tanger was vertrokken om de oversteek naar Europa te maken. Ze hadden pech. Halverwege de tocht van amper 14 kilometer draaide de wind. De onder zeelui zo gevreesde levantwind stak de kop op en maakte het vissersbootje tot een willoze speelbal van de golven.

Desondanks slaagden ze er bijna in om de Spaanse kust te bereiken. Maar in het zicht van het strand sloeg het amper zes meter lange bootje om. Ildefonso Sena van de krant Diario de Cádiz, de eerste verslaggever die ter plekke was, sprak met vier overlevenden van de schipbreuk. Met zijn pocketcamaraatje maakte Sena een foto van de verdronken man op het strand. De foto zou een icoon worden van een drama waarvan op dat moment niemand de omvang kon vermoeden.

Verraderlijk

De anonieme Noord-Afrikaan op het strand van Tarifa was het eerste gedocumenteerde slachtoffer uit een lange rij op de immigratieroute over zee naar Spanje. De volgende dag spoelden twee andere drenkelingen aan op de kust van Tarifa. De dag daarop weer twee, nog één in Ceuta, de Spaanse enclave in Marokko aan de Afrikaanse kant van de Straat van Gibraltar, tot een totaal van achttien slachtoffers. Elf lichamen kon geborgen worden, zeven werden vermist.

In de dertig jaar die sindsdien zijn verstreken, heeft de Straat van Gibraltar duizenden Afrikaanse mensenlevens geëist. Vanaf de Marokkaanse noordkust, bij Tanger of Ceuta, kun je het Europese vasteland met de rots van Gibraltar op een heldere dag haarscherp zien liggen. Het lijkt bedrieglijk gemakkelijk, de oversteek op dit traject tussen de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Vooral bij rustig weer en een gladde zee. Maar de stromingen zijn verraderlijk. En de plotseling opstekende levant is de voorbije drie decennia heel wat bootvluchtelingen fataal geworden.

Niemand weet precies hoeveel. Officiële tellingen bestaan niet. De Andalusische Vereniging voor Mensenrechten APDHA heeft sinds de foto van Ildefonso Sena bijna 8000 gevallen geteld van migranten die om het leven kwamen in hun poging om Spanje over zee te bereiken.

Het werkelijke aantal slachtoffers is veel hoger. De VN-organisatie voor migratie IOM gaat ervan uit dat op elke vluchteling waarvan de dood is vastgesteld, er twee andere zijn van wie nooit meer iets vernomen wordt, verzwolgen door de golven. Dat zou dus neerkomen op 24.000 slachtoffers: gemiddeld 800 per jaar, alleen al op de route naar Spanje.

Verdubbeling

Sinds 2014 houdt ook de IOM statistieken bij. De VN-organisatie komt uit op 964 doden in de voorbije vijf jaar. De situatie verslechtert echter in hoog tempo. Want meer dan de helft van die slachtoffers was te betreuren in de eerste tien maanden van dit jaar: 564. Wat is er aan de hand?

In de eerste plaats is Spanje voor bootvluchtelingen opnieuw de voornaamste toegangspoort tot Europa geworden. Van 2015 tot en met 2017 waren eerst Griekenland en daarna Italië de meest populaire bestemmingen voor migranten uit Afrika en Azië. Maar sinds de Brusselse deals met de regimes in Turkije en Libië om deze landen tegen forse betaling hard op te laten treden tegen de uittocht van bootvluchtelingen vanaf hun stranden, is de migratiestroom over de Middellandse Zee verplaatst in westelijke richting.

Het onverbiddelijke migratiebeleid van de uiterst-rechtse Italiaanse minister Matteo Salvini van Binnenlandse Zaken stuwde de vluchtelingen nog sterker richting Spanje.

De cijfers spreken duidelijke taal. Volgens de jongste gegevens van de IOM zijn in de loop van dit jaar evenveel bootvluchtelingen in Spanje aangekomen (50.000) als in Griekenland en Italië bij elkaar. Voor Spanje betekent dat meer dan een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar.

Maar het aantal dodelijke slachtoffers voor de Spaanse kust is niet alleen toegenomen omdat er simpelweg meer bootvluchtelingen zijn. De bewaking van de kust en de grenzen van de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla in Marokko is de afgelopen decennia zo verscherpt dat migranten steeds routes moeten nemen om hun doel te bereiken. Dat is in elk geval de conclusie van de Andalusische mensenrechtenvereniging APDHA.

Steeds langer

De recente geschiedenis bevestigt die conclusie. Verhoogde grensbewaking stopt de migratiestroom niet, maar verlegt deze slechts naar andere wegen. Naarmate de Straat van Gibraltar steeds hermetischer werd afgeschermd, raakte rond 2005 de route vanuit West-Afrika naar de Canarische Eilanden in zwang. In plaats van een oversteek van veertien kilometer, betekende dat een tocht over de Atlantische Oceaan van ten minste honderd kilometer.

Maar al snel werd de kortste zeeweg van Afrika naar de Canarische Eilanden, vanuit de havens van de Westelijke Sahara, op aandringen van Madrid en Brussel afgesneden door de Marokkaanse autoriteiten die dit woestijngebied bezet houden. De volgende vertrekhavens lagen in het zuidelijker gelegen Mauretanië. Vanuit Nouadhibou was de overtocht over de oceaan ineens achtmaal zo lang, ruim 800 kilometer.

Daar herhaalde zich de geschiedenis. Het Europese agentschap voor grensbewaking Frontex en de Spaanse Guardia Civil spijkerden het gebied rond Nouadhibou af in samenwerking met de Mauretaanse autoriteiten. Vluchtelingen zagen zich gedwongen een nog langere oversteek te maken, nu vanuit Senegal. Zo voltrok zich in 2007 de ernstigste tragedie uit de geschiedenis van de clandestiene migratie naar Spanje. Een vissersboot met 160 mensen aan boord die vanuit het zuiden van Senegal was vertrokken, verdween in de golven op weg naar de Canarische Eilanden.

Grensbewaking

Sinds het jaar 2000 heeft Spanje volgens officiële bron 249 miljoen euro uitgegeven aan bewaking van de zuidgrens door middel van het zogeheten SIVE, een hoogwaardig technologisch systeem van grensbewaking. Daar komen miljarden euro’s bij voor het bouwen van steeds hogere, dubbele grenshekken uitgerust met warmtecamera’s en scheermesdraad, patrouilleschepen en uitbesteding van de grensbewaking aan landen als Marokko en Mauretanië.

Soms zijn de dodelijke slachtoffers een rechtstreeks gevolg van het optreden van de Spaanse Guardia Civil, al dan niet in samenwerking met de Marokkaanse politie aan de overzijde van de grens. Dat was volgens getuigen het geval tussen augustus en oktober 2005. Veertien vluchtelingen kwamen om het leven door beschietingen aan beide zijden van de grenshekken in Ceuta en Melilla. En in februari 2014 schoot de Guardia Civil met rubberkogels en rookbommen op migranten die zwemmend het grenshek bij Ceuta wilden omzeilen. Ten minste vijftien Afrikanen verdronken.

De Spaanse publieke opinie reageerde verontwaardigd. De verantwoordelijken zijn echter nooit berecht. Een parlementair onderzoek naar het schandaal werd geblokkeerd door de absolute meerderheid van de conservatieve Volkspartij (PP).

Voedsel en kleding

Wie voet zet op Spaanse bodem heeft recht op een advocaat en een asielaanvraag. Daar komt in de praktijk zo goed als niets van terecht. Onmiddellijke en groepsgewijze uitzettingen, zonder identificatie en zonder het geringste onderzoek naar de individuele omstandigheden, zijn vooral aan de grenzen van de enclaves Ceuta en Melilla aan de orde van de dag.

Deze zogeheten ”devoluciones en caliente” (”hete uitzettingen”) kunnen fatale gevolgen hebben, zoals Helena Maleno van de ngo Caminando Fronteras in september 2017 ondervond. Zeven vrouwen uit Congo en Guinee kwamen om nadat hun vissersbootje vlak voor het strand van Melilla wasegengehouden door de Guardia Civil. De Spaanse agenten brachten de vrouwen niet aan wal, maar wachtten de komst af van de Marokkaanse kustwacht om ze naar Marokko af te laten voeren. Toen deze arriveerde, sprongen de vrouwen uit paniek in het water. Ze konden niet zwemmen. Niemand kwam ze te hulp.

De onwrikbare opstelling van de Spaanse en Europese autoriteiten tegen de Afrikaanse vluchtelingen steekt af bij het begrip dat de plaatselijke bevolking overwegend toont. „Ze moeten er daar wel heel slecht aan toe zijn om de Straat (van Gibraltar, LR) over te steken”, zegt een bejaarde man op een terras in de vissersplaats Barbate die maar al te goed weet hoe gevaarlijk de tocht is.

De bevolking schoot de voorbije zomer massaal te hulp met voedsel en kleding voor de onverwachte stroom van migranten die niet meer terecht konden in de overbevolkte opvangcentra. De plaatselijke mensenrechtenorganisatie APDHA neemt geen blad voor de mond: „De doden en vermisten zijn het resultaat van een racistische en moorddadige politiek.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer