Relieken als brug tussen hemel en aarde
Een splinter van het kruis van Christus, een botje van een martelaar, een haar van een heilige. Ze zijn sinds deze maand te zien op de tentoonstelling ”Relieken” in Museum Catharijneconvent in Utrecht. Ook protestanten blijken „overblijfselen” van hun voormannen te verzamelen.
De nieuwe tentoonstelling in het Utrechtse rijksmuseum voor religieuze kunst brengt relieken uit verschillende culturen en tijden samen: uit het christendom, de islam, het boeddhisme. En van mensen die zeggen nergens in te geloven. Het verlangen om tastbare overblijfselen te bewaren, is blijkbaar universeel.
Het woord reliek (of relikwie) komt van het Latijnse ”reliquere”, overblijven. Een reliek is dan ook een overblijfsel van iemand die voorbeeldig leefde of om een andere reden werd bewonderd. Een stukje bot of kleding, of iets dat hij of zij heeft aangeraakt: relieken brengen heiligen en helden wat dichterbij, tastbaar bijna. En sommige mensen geloven dat daar kracht van uitgaat.
Onderpand
Christelijke relieken zijn bijna net zo oud als de kerk zelf. Vooral onder de Romeinse keizers Nero, Decius en Diocletianus krijgen christenen met vervolging te maken. Degenen die hun geloof met de dood moeten bekopen, de martelaren, worden met grote liefde en zorg begraven. Om hun voorgangers te gedenken, bewaren christenen overblijfselen in speciale kistjes. Als een soort teken, een onderpand van iets groters, een brug tussen hemel en aarde. Jaarlijks komen christenen samen op de sterfdag van een overledene om bij het graf te bidden en een maaltijd te houden. Daaruit ontstaan heiligenkalenders en -feestdagen.
Vanaf de vierde eeuw mag het christelijk geloof in alle vrijheid beleden worden. Keizers en bisschoppen bouwen grootse basilieken op de graven van de martelaren. Hun overblijfselen krijgen een plekje in de nieuwe godshuizen.
In het Heilige Land worden opeens overal relieken ‘gevonden’: de kribbe, de tafel van het laatste avondmaal, de geselkolom, de zweetdoek waarmee Jezus’ gezicht is afgeveegd, het kruis – en natuurlijk de spijkers waarmee de Romeinen Hem hebben vastgenageld.
Het zijn de kostbaarste relieken van de christenheid. Constantijn de Grote bevestigt wat kruisnagelen aan zijn helm en aan het bit van zijn paard om duidelijk te maken dat de keizer een soort tweede Christus is. Een stukje van het kruis blijft achter in de onlangs voltooide Heilig Grafkerk in Jeruzalem. Er staan diakenen op wacht om te voorkomen dat pelgrims er stukjes vanaf bijten, zo blijkt uit een ooggetuigenverslag.
Maar er komt ook kritiek op de heiligencultus. Tegenstanders vinden dat christenen zich schuldig maken aan veelgodendom. Alleen God verdient de eer. De kerkvader Augustinus komt er niet echt goed uit. „Het staat vast dat de martelaren mensen helpen”, schrijft hij. „Maar de vraag hoe ze die hulp precies verlenen, gaat de kracht van mijn verstand te boven. Zijn ze zelf op hetzelfde moment aanwezig op heel verschillende plaatsen die enorm ver van elkaar liggen?”
De meeste christenen, en ook Augustinus, zien de wonderen die bij de graven gebeuren als voldoende bewijs voor de heilzame werking van relieken. De heiligen zijn voor hen een soort advocaten, bemiddelaars die smeekbeden om raad, genezing en vergeving bij God brengen.
Zegenen
De handel in relieken krijgt een boost rond het jaar 800, als de paus bepaalt dat ieder altaar, in elke kerk, een reliek moet bevatten. Het toerisme naar Rome neemt sterk toe, want dáár liggen de meeste martelaren begraven. Relieken worden gekocht, geruild, geschonken en soms ook gestolen. In veel West-Europese kerken bevinden zich relieken uit Constantinopel, het huidige Istanbul, dat tijdens de vierde kruistocht in 1204 door christenen wordt geplunderd.
Een vuile kies, een deel van een schedel, wat haren, een stoffig stukje stof – mooi zijn de relieken meestal niet. Maar omdat mensen geloven dat er kracht van uitgaat, worden de overblijfselen vaak in de meest kostbare reliekhouders geplaatst. Pronkstuk op de tentoonstelling is een dertiende-eeuwse reliekkroon. Die is zo versierd met goud, edelstenen en engelenfiguren, dat het even zoeken is naar de plek waar de relieken zich precies bevinden. Achter doorzichtig glas zitten stukjes van Christus’ doornenkroon, ooit voor een exorbitant hoog bedrag gekocht door de Franse koning Lodewijk IX (1214-1270).
Een reliekarm van de heilige Lucia –ze sterft rond 304 de marteldood– komt uit de eigen collectie van Museum Catharijneconvent. Aan het einde van iedere mis, zo gaat het verhaal, zwaait de priester even met de arm om de kerkgangers te zegenen.
Bedrog
De hele middeleeuwen door proberen kerkelijke leiders de devotie rond relieken te controleren. Want er gaat nogal wat mis. Het aantal relieken is ontelbaar geworden, er zijn geestelijken die pelgrims oplichten, en theologisch klopt de volksdevotie ook niet. Het zijn niet de heiligen die genezing brengen, maar God alleen.
De kritiek op de reliekverering zwelt steeds verder aan. De humanist Desiderius Erasmus haalt aan het begin van de zestiende eeuw uit naar bedriegers die „de simpele gelovigen met een meer dan lachwekkende beschaamdheid hooi of stro uit een latrine of een schuur voorhouden om te kussen. Ook tonen zij uit een vuur gehaalde kolen, liegende dat Laurentius daarmee was gebraden.”
De reformator Johannes Calvijn wijdt in 1543 zelfs een heel traktaat aan de verering van relieken. Met enkele pennenstreken ontmaskert hij het „bedrog” van Rome, wijst er fijntjes op dat overal in Europa dezelfde „overblijfselen” van Christus, Maria, de apostelen, martelaren en heiligen te vinden zijn. „Er is geen kerk zo klein, of zij heeft wel zo’n mierennest van beenderen en andere rommel.”
Maar zijn belangrijkste bezwaar: de reliekverering leidt tot afgoderij, omdat Jezus Christus alle eer wordt onthouden.
Echtheidsverklaring
Het Concilie van Trente zet een paar jaar later de puntjes op de i van de reliekverering. Een nieuwe commissie, de Heilige congregatie voor de riten, krijgt opdracht om te onderzoeken welke relieken in aanmerking komen voor verering en welke niet. Ze doen nauwkeurig onderzoek naar de herkomst van de verhalen over heiligen en relieken. En zo nodig geeft de congregatie een echtheidsverklaring af.
Dat er in Europa vier hoofden van Johannes de Doper te vinden zijn, hoeft overigens geen problemen op te leveren. Historici zullen erop wijzen dat er tenminste drie vals zijn, maar het gaat de kerk er vooral om dat er „bewezen kracht” van deze relieken is uitgegaan.
Protestanten hebben ook relieken, zo laat de tentoonstelling zien, al worden die niet op dezelfde manier vereerd als in de Rooms-Katholieke Kerk. Na de dood van de zestiende-eeuwse kerkhervormer Maarten Luther worden de plaatsen waar hij woonde en werkte belangrijke trekpleisters. Zijn volgelingen nemen graag een aandenken mee naar huis. In de lijst van een schilderij zitten een stukje tafelkleed uit Luthers geboortehuis in Eisleben, een fragment van een inktkoker uit zijn studeerkamer in Erfurt en een splinter van zijn tafel uit kasteel de Wartburg bij Eisenach.
Op de tentoonstelling is ook een imitatieworst te zien. Met dit voorwerp zou Pietje Baltus (1830-1914) naar Abraham Kuyper hebben gezwaaid: „Uw geloof is als deze worst: smakelijk vanbuiten maar onverteerbaar vanbinnen!” Ze verzet zich fel tegen de vrijzinnige theologie van Kuyper, haar predikant in Beesd. En daarmee brengt ze hem uiteindelijk op een orthodoxer spoor.
Naast de worst ligt een tongschroef, een reliek voor doopsgezinden. Nog geen 24 jaar oud is de doopgezinde Hans Bret als hij in 1577 op de brandstapel staat. Omdat hij tegen de kinderdoop is, beschouwt de Rooms-Katholieke Kerk hem als een ketter. Uit angst dat Bret vanaf de brandstapel psalmen gaat zingen, klemt de beul zijn tong vast. Als het vonnis is voltrokken, weet Brets vriend en geloofsgenoot Hans de Ries de tongschroef uit de verkoolde resten te redden. Tijdens preken toont hij het voorwerp, als teken van het martelaarschap van Bret.
Pim Fortuyn
Ook mensen die weinig met religie hebben, kunnen fanatieke reliekenverzamelaars zijn. Zeven jaar na de moord op Pim Fortuyn in 2002 worden diens bezittingen geveild. Stichting Museum Rotterdam verwerft onder meer de mahoniehouten sigarenkoker van de excentrieke politicus.
In een vitrine verderop ligt een schoen van Rigardus Rijnhout, bijgenaamd de ”Reus van Rotterdam”. Rijnhout (1922-1959) –2,38 meter lang, 230 kilo zwaar– werkt lange tijd als wandelend reclamebord in de Maasstad. Voor bewonderaars van Rijnhout –sinds 2011 heeft hij een standbeeld in zijn geboortewijk het Oude Westen– is de schoen (maat 62) een relikwie, een herinnering aan wat niet meer is.
Want zo gaat het met alle overblijfselen: ze brengen je even terug in een gekoesterd verleden.
De tentoonstelling ”’Relieken” is tot en met 3 februari 2019 te zien in Museum Catharijneconvent, Lange Nieuwstraat 38, in Utrecht. De bijbehorende publicatie ”Relieken” verscheen bij uitgeverij WBooks in Zwolle. Meer informatie: catharijneconvent.nl