Pik Botha (1932-2018): behendig en pragmatisch
De Zuid-Afrikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken Roelof Frederik (”Pik”) Botha diende het apartheidsbewind in drie kabinetten. Hij was daarmee een van de kopstukken van het regime.
„Een showman die dol was op drank.” Zo typeerde de Britse journalist John Carlin de Zuid-Afrikaanse oud-minister Pik Botha vrijdag op de BBC. Carlin maakte Botha van nabij mee tijdens zijn lange jaren als verslaggever over Zuid-Afrika. Het is een beeld dat meerdere oude journalisten schetsten. Ze haalden herinneringen op aan feestjes van Botha rond het kampvuur, waarbij de drank rijkelijk vloeide. Op die manier probeerde hij de internationale pers tijdens de apartheid gunstiger te stemmen.
Maar ook bij onderhandelingen zou Botha soms alcohol hebben ingezet. De Zuid-Afrikaanse journalist Max du Preez refereerde vrijdag aan onderhandelingen die Botha in de jaren tachtig in Angola voerde met Cubanen die de rebellen in het land steunden. „Pik Botha is de uitvinder van alcohol als smeermiddel bij politieke onderhandelingen”, twitterde hij. „De theorie was dat tegenstanders elkaars menselijkheid zouden zien als ze samen iets dronken en dat het remmingen zou wegnemen.”
Doodlopende weg
Botha begon zijn carrière in 1953 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken als diplomaat. Vanaf april 1977 was hij in drie kabinetten minister van Buitenlandse Zaken. Na de apartheid diende hij nog enkele jaren als minister van Mijn- en Energiezaken onder president Mandela.
Botha stond te boek als het menselijke gezicht van het apartheidsregime, die al vroeg begon te twijfelen aan het systeem. Hij zou volgens eigen zeggen al in 1982 hebben gepleit voor de vrijlating van Nelson Mandela. Toen Botha in 1986 op een persbijeenkomst in Kaapstad opmerkte dat Zuid-Afrika klaar was voor een zwarte president, kwam hem dat op een felle, openbare reprimande te staan van president P. W. Botha (overigens geen familie).
Jaren later, in 1998, vertelde Botha tegenover NRC Handelsblad dat hij daarna had overwogen een eigen partij te stichten. „Maar de geschiedenis van splinterpartijen in Zuid-Afrika kennende wist ik dat dat een doodlopende weg zou zijn. (…) Maar misschien had ik het toch moeten doen, dan had ik me vandaag hier op mijn eigen stoep (veranda, MW) niet meer hoeven te verdedigen.”
In hetzelfde interview vertelde hij al in de jaren vijftig, op zijn eerste diplomatieke post, te hebben ingezien dat het een keer mis zou lopen met de apartheid. Op de vraag waarom hij het bewind toch zo lang diende, antwoordde hij dat hij „slechts” minister van Buitenlandse Zaken was. „Ik was niet verantwoordelijk voor de politie of binnenlandse veiligheid. Ik wilde de kanalen van communicatie voor ons land openhouden.”
Pragmatisch
Na de val van het apartheidsregime zei Botha tijdens een zitting van de Waarheids- en Verzoeningscommissie part noch deel te hebben gehad aan misstanden van het regime, zoals marteling en moord. Wel erkende hij dat iedereen in de regering vermoedens kon hebben dat de Zuid-Afrikaanse politie zijn boekje te buiten ging in de behandeling van politieke gevangenen. „Ik had meer kunnen doen en had meer moeten doen om uit te vinden of dat waar was. Deze omissie spijt mij ten zeerste. Moge God mij vergeven”, sprak hij.
In zijn standpunten wekte Botha overigens nog weleens de indruk van pragmatisme. Zo meldde hij kort na 2000 van plan te zijn toe te treden tot het ANC van Nelson Mandela, maar in 2013, toen dezelfde partij onder vuur lag vanwege corruptieschandalen, beweerde hij nooit lid te zijn geweest.
Toen Botha vier jaar was en aan meningitis leed, zou zijn moeder beloofd hebben dat haar zoon predikant zou worden, mocht hij het overleven. Tijdens zijn studie aan de universiteit van Pretoria zei een predikant hem echter dat hij zich niet aan die belofte gehouden hoefde te voelen.
Botha stelde zich in zijn latere leven kritisch op tegenover de in zijn ogen conservatieve kerk in Zuid-Afrika. Zo hekelde hij het feit dat de kerk zich bleef verzetten tegen de evolutietheorie van Darwin – „zoals ze al meer dan 1000 jaar alle kennis over dit thema onderdrukt.”
Hij vond het ook „onbegrijpelijk” dat kerken vrouwen bleven uitsluiten uit de ambten. „Ik denk dat ze bang voor vrouwen zijn.”
Zijn bijnaam Pik dankte hij aan het feit dat hij kort na zijn geboorte een zwart-wit pakje kreeg aangemeten. De baker zei daarop dat hij net op een pikkewyn (pinguïn) leek.