Wees als Westen voorzichtig met een oppositie in ballingschap
Regelmatig steunen westerse landen bij ingrijpen in het Midden-Oosten op de oppositie in ballingschap. De praktijk heeft inmiddels geleerd dat die krachten niet altijd betrouwbaar zijn.
In 2003 besloten de Verenigde Staten Irak aan te vallen, omdat dit land bezig zou zijn met het ontwikkelen van nucleaire en andere massavernietigingswapens. Later zou blijken dat deze informatie onjuist was.
Het waren leden van de Iraakse oppositie in de westerse diaspora die de Amerikaanse president George W. Bush indertijd op het verkeerde spoor hadden gezet. Deze oppositie wilde in Bagdad de macht grijpen, maar begreep dat dit zonder het Amerikaanse leger onmogelijk was.
President Bush dacht indertijd werkelijk dat het Iraakse volk het Amerikaanse leger met bloemen als bevrijders zou verwelkomen. Ook dit was hem wijsgemaakt door de Iraakse oppositie, die de deur van het Witte Huis platliep.
In 2011 had inzake Syrië een herhaling van dit scenario plaats. Hier was in het kader van de zogenaamde Arabische lente maatschappelijke onrust uitgebroken. Niemand kon ontkennen dat de Syrische president Assad een dictator was. Tegelijkertijd was hij echter onder brede lagen van de Syrische bevolking populair.
Het Westen verklaarde echter al in een vroeg stadium van de Syrische crisis dat Assad alle legitimiteit had verloren. In plaats van hem werd een Syrische regering in ballingschap erkend. Een bestuur dat was samengesteld door Syriërs in het buitenland waar in Syrië zelf nog nooit iemand van had gehoord.
Niemand kan nu nog ontkennen dat Assad de oorlog in zijn land heeft gewonnen. Vooral in Amerikaanse media breken analisten zich het hoofd over de vraag hoe men dit kan verklaren. Ze wijzen vrijwel zonder uitzondering naar de Iraanse en Russische steun voor het regime in Damascus.
Dat is correct, maar ze vergeten erbij te vertellen dat de gewapende Syrische oppositie gesteund werd door tientallen landen. Sommige Amerikaanse denktanks betreuren het openlijk dat de NAVO in 2011 verzuimd had Syrië te bombarderen, zoals in Libië, waar president Gaddafi werd verjaagd.
Dat Libië hierdoor veranderde in een vrijstaat voor terroristen, verzwijgen deze denktanks liever. De chaos in Libië heeft momenteel zelfs zulke dramatische vormen aangenomen dat er serieus wordt nagedacht over nieuw westers militair ingrijpen in dat land.
Assad zit ondertussen nog steeds in zijn presidentieel paleis in Damascus. Een van de redenen hiervoor is dat veel Syriërs in 2011 zo hun twijfels hadden over de oppositie in hun land. In de jaren ervoor hadden ze gezien hoe oorlogen eerst buurland Libanon en vervolgens Irak in puin hadden gelegd – iets wat ze zichzelf bepaald niet toewensten. Daarom kozen ze ervoor Assad te steunen, ondanks alle bedenkingen die ze tegen hem hadden.
De les die uit de mislukkingen in Irak en Syrië kan worden getrokken luidt dat men altijd voorzichtig moet zijn met een oppositie in ballingschap die vaak ieder contact met het thuisland verloren heeft.
Datzelfde geldt momenteel ook voor Iran. De VS steunen onder andere de oppositiebeweging Mujahideen al-Khalq, die echter in eigen land nauwelijks aanhang heeft. Washington doet er verstandig aan niet al te veel te verwachten van deze Iraanse oppositie in het Westen.