Luther moet je lézen
Hoe dacht Maarten Luther over zonde, over genade, over de doop, over de rechtvaardiging, over de paus? Wie de Wittenberger reformator echt wil leren kennen, moet zijn geschriften lezen, bestuderen, bemediteren. De serie Lutherbanden onder redactie van prof. dr. Markus Matthias biedt daartoe alle gelegenheid.
Eigenlijk had de complete reeks –drie omvangrijke banden– in het Reformatiejaar 2017 het licht moeten zien, maar dat bleek al te ambitieus. Pas afgelopen zomer verscheen dan ook deel 2 van de ”Latijns-Nederlandse studie-uitgave”; deel 3 volgt binnen afzienbare tijd.
Niet erg, dat de publicatie enige vertraging oploopt, zei prof. Matthias al bij de verschijning van deel 1. „Met al dat commerciële heb ik niets. Het gaat om dat wat Luther te zéggen heeft. Wat ik graag zou zien, is dat mensen Luther weer gaan lézen, bestuderen. Ook in 2018, 2019 en daarna.”
Pareltjes
Centraal in het tweede deel staan geschriften van Luther „waarin hij op verschillende manieren probeerde uit te leggen en te beweren hoe de christelijke godsdienst feitelijk de problemen kon oplossen die de menselijke situatie vanuit theologische perspectief met zich mee bracht”, schrijft prof. Matthias in zijn Inleiding. Terzijde: direct valt in deze inleiding de Duitse achtergrond van de hoogleraar lutherana aan de Protestantse Theologische Universiteit op – misschien was het toch goed geweest als een van de Nederlandse vertalers er nog even doorheen was gelopen.
Band 2 opent met de 95 stellingen over „de kracht van aflaten” die „de eerwaarde pater Maarten Luther” in 1517 in één keer tot een publiek persoon maakten. Steeds is op de linkerbladzijde de Latijnse tekst te lezen, rechts staat de vertaling.
Onder de stellingen bevinden zich pareltjes, zoals 94 en 95: „Men moet de christenen aansporen zich erop toe te leggen om Christus, hun hoofd, door straf, dood en hel heen te volgen, en meer erop te vertrouwen dat zij zwaar beproefd de hemel binnengaan dan met een vredige gemoedsrust.” Tegelijkertijd laten ze zien dat Luther op 31 oktober 1517 nog volop in de Katholieke Kerk staat. Zo spreekt hij zich niet uit tegen de aflaten op zich: „Wie de waarheid van de apostolische aflaten tegenspreekt, die zij verworpen en vervloekt” (stelling 71). Ook in de paus –Leo X– lijkt hij best nog vertrouwen te hebben: „Men moet de christenen leren, dat de paus de Sint-Pietersbasiliek liever in vlammen zou doen opgaan als hij de machinaties van de aflaatpredikers zou kennen, dan dat hij de kerk laat bouwen met het vel, het vlees en de botten van zijn schapen” (stelling 50).
Vier jaar later heeft Luther geen goed woord meer over voor de paus. Vanuit kasteel de Wartburg –„mijn Patmos”– schrijft hij dan een uitvoerig epistel aan Jacobus Latomus, hoogleraar theologie in Leuven. Luther betreurt het hierin dat hij zich zo ernstig aan „het oordeel van de paus” heeft onderworpen. „In die dagen dacht ik over paus, concilies, universiteiten namelijk niet anders dan je er overal over hoort spreken: al leek er veel vandaan te komen dat absurd was en helemaal niets met Christus te maken had, toch wilde ik meer dan tien jaar lang mijn gedachten nog intomen, indachtig de woorden van Salomo: „wees niet wijs in je eigen ogen.”” Inmiddels is hij er echter geheel van overtuigd „dat de Paus dat door de hele Schrift voorzegde laatste monster is, de Antichrist; en dat de universiteiten zijn: de hoofdsynagogen van Satan, waar de sofisto-theologen, die zwijnen van Epicurus, tronen in hun rijk.”
Luthers ”weerlegging van de door Latomus afgelegde verantwoording” neemt een groot deel –247 bladzijden– van het boek in beslag. Als ergens blijkt hoezeer de reformator doorleefde wat zonde is, wat „vleselijk, verkocht onder de zonde” inhoudt, maar ook wat genade is, dan hier. „Hoe heerlijk die genade is, daarvan moeten we hoog opgeven en het kan nooit hoog genoeg, zodat Paulus uitroept: „God zij gedankt voor Zijn onuitsprekelijke gave.” Luister dus vooral niet naar dat kille en lamlendige gelispel over „goede werken zonder zonde”, over „ingegoten geloof”, over „verworven geloof”, over „vrije keuze” – het zijn droombeelden en spelletjes naast deze ernstige zaak. In Christus moet je opgetrokken worden.”
„Als Luther vandaag predikant zou zijn, zou hij in geen enkele Nederlandse kerk geaccepteerd worden”, stelde prof. dr. Herman Selderhuis in 2016 bij de presentatie van zijn Lutherbiografie. Daar kon hij best eens gelijk in hebben, denk je opnieuw als je dit tweede deel van de serie Lutherbanden tot je neemt. Uit zijn geschrift aan Latomus blijkt bijvoorbeeld ook de grote betekenis die hij toeschreef aan de doop. Luther lijkt die (bijna) te vereenzelvigen met wedergeboorte en rechtvaardiging. De kerkhervormer beroept zich hier op Augustinus: „In de doop wordt elke zonde vergeven, niet als niet werkelijk, maar als niet aangerekend.” In zijn ”Disputaties over Romeinen 3:28” uit 1535/1538 zegt Luther het nog eens: „Daarom noemt Paulus de doop het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing; Christus Zelf ook: „Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het rijk van God niet zien”” (stelling 66). Hoewel Luther hier geen uitgewerkte doopleer geeft, roepen passages als deze juist ook anno 2018, waar zo veel gedoopte jongeren en ouderen de kerk verlaten, de nodige vragen op.
Allerzoetste
Deel 2 in de reeks Lutherbanden bevat verder onder andere Luthers brief aan paus Leo X, gevolgd door een verhandeling over de christelijke vrijheid (1520), en verschillende preken en disputaties. Het boek sluit af met het ”Praefatio” (woord vooraf) dat de Duitse reformator schreef in de eerste band van ”Alle werken” (1545). Daarin blikt hij nog eenmaal terug op zijn ”Romeinen 1:17-ervaring” in het klooster in Wittenberg, met de beroemd geworden woorden: „En zo hevig als ik eerst de term ”gerechtigheid Gods” gehaat had, zo groot was nu de liefde waarmee ik de lof zong van dat woord, dat mij het allerzoetste was. Zo werd voor mij die plaats bij Paulus echt de poort van het paradijs.”
Boekgegevens
Maarten Luther. Band II. Soteriologie. De christelijke vrijheid in het geloof in Christus, Markus Matthias (red.); uitg. Damon, Eindhoven, 2018; ISBN 9789463400534; 640 blz.; € 59,90.