Cultuur & boeken

Willem Visser ’t Hooft diende een gemeente op vijf continenten

Dr. Willem Visser ’t Hooft was de eerste secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken. Een globetrotter met een missionair hart. Maar hij zag zijn ‘geesteskind’ ook langzamerhand van het zijns inziens goede spoor afwijken. Een baanbrekend figuur in de wereld van de oecumene.

Klaas van der Zwaag
1 October 2018 17:21Gewijzigd op 16 November 2020 14:15
Het Oecumenisch Instituut te Bossey, bij Genève, was een ontmoetingsplaats voor bekende kerkelijke leiders. W. Visser ’t Hooft (m.), een van de pioniers van Bossey, in gesprek met Billy Graham (r.). Links Hans-Heinrich Wolf, van 1955 tot 1966 directeur va
Het Oecumenisch Instituut te Bossey, bij Genève, was een ontmoetingsplaats voor bekende kerkelijke leiders. W. Visser ’t Hooft (m.), een van de pioniers van Bossey, in gesprek met Billy Graham (r.). Links Hans-Heinrich Wolf, van 1955 tot 1966 directeur va

Deze maand promoveerde dr. Jurjen Zeilstra op het leven van en werk van deze markante persoonlijkheid. Vrijdag 28 september was er een symposium over de betekenis van de eerste Nederlander in het bestuur van de Wereldraad. Dr. Zeilstra (1961) is historicus en theoloog. Hij werkt als predikant in de protestantse gemeente Hilversum. Eerder publiceerde hij ”European Unity in Ecumenical Thinking, 1937-1948”.

Visser ’t Hooft begon zijn carrière in de oecumenische jeugdbeweging, als internationaal secretaris van de Wereldbond van Young Men’s Christian Associations (YMCA). Van de YMCA stapte hij rond 1930 over naar de World Student Christian Federation (WSCF), in een tijd dat in Europa opnieuw de oorlogsdreiging toenam. Als kind bezocht hij al zomerkampen van de Nederlandse tak ervan, de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV).

Visser ’t Hooft was van 1932 tot 1938 voltijds algemeen secretaris bij de WSCF. Met het blad The Student World wilde hij studenten geestelijk vormen en weerbaar maken voor de uitdagingen in de wereld. Hij zag de verleiding van de totalitaire bewegingen en van het seculiere humanisme. Studenten waren de geestelijke leiders van morgen. Echte christenen moesten tegen de stroom in durven zwemmen.

Het werk van Visser ’t Hooft voor de YMCA en de WSCF groeide volgens Zeilstra uit tot een bijzondere bediening en een spirituele leerschool, „een parochie op vijf continenten.” Tijdens internationale ontmoetingen zag hij kansen om iets aan de nood in de wereld te doen. Zo ontmoette hij John R. Mott, de beroemde Amerikaanse zendingsman en leider van de YMCA en de WCSF, William Temple, destijds anglicaans bisschop van Manchester, en de Schot Joseph H. Oldham, zendeling in India, mensen die hem naar voren schoven als secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken in oprichting.

Urgentie

Uitvoerig beschrijft Zeilstra de voorgeschiedenis van de Wereldraad. De raad moest, zo vond Visser ’t Hooft, uitgroeien tot de spirituele bron die de Volkenbond –de huidige Verenigde Naties– node miste. Er was na de Eerste Wereldoorlog een zoektocht naar een nieuw universalisme op gang gekomen.

In de reeds bestaande oecumenische organisaties groeide in de jaren twintig het besef van urgentie. De kerk moest een duidelijke boodschap geven aan een door de wereldoorlog ontredderde wereld. De kerken hadden een laakbare rol gespeeld in het verdedigen van de oorlog. Het waren vooral leken en niet instituten die een inspirerende rol vervulden, zoals de door de Zweedse bisschop Nathan Söderblom in 1925 in Stockholm opgerichte beweging voor praktisch christendom, Life and Work, en de in Lausanne in 1927 door de Canadese episcopaalse bisschop Charles Brent opgerichte beweging voor geloof en kerkorde, Faith and Order.

Spannend was de periode van de Tweede Wereldoorlog. De consequente desinteresse van de geallieerden voor het Duitse verzet beschouwde Visser ’t Hooft als kortzichtig. In het optreden van Bonhoeffer en anderen zag hij een verlangen naar een internationale orde en een noodzakelijke oecumene tussen de kerken. Visser ’t Hooft, zelf behorend tot de Nederlandse Hervormde Kerk, zag na de oorlog gouden kansen voor een Wereldraad van Kerken als een netwerk dat kon worden ingezet voor verzoening en hulpverlening op tal van plaatsen, niet alleen in Europa.

Voor Visser ’t Hooft stond echter geestelijke vernieuwing voorop. Hij legde de nadruk op zending en het geven van een duidelijk getuigenis. Zending en oecumene lagen in elkaars verlengde. De fundamentele eenheid van de kerk was niet toevallig op het zendingsveld herontdekt.

Visser ’t Hooft koos nadrukkelijk voor het instituut kerk als centrale bouwsteen van de oecumene. De kerk van Christus werd gepresenteerd als de enige hoop voor de wereld. Visser ’t Hooft liet zich daarbij inspireren door de Zwitserse theoloog Karl Barth, wiens christocentrische inzet hij deelde. Hij zag in Barth een blijvend bondgenootschap tegen het syncretisme, dat hij als een groot gevaar voor zending en oecumene beschouwde.

De oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 in Amsterdam was voor Visser ’t Hooft een hoogtepunt. De functie van secretaris-generaal paste hem als een goed zittende jas. Zeilstra: „Door zijn organisatietalent en de manier waarop hij in staat was om theologisch gebaseerde inzichten naar maatschappelijke vraagstukken te vertalen, leek hij de aangewezen persoon om leiding te geven aan de nieuwe Wereldraad. Hij was in één keer een bekende Nederlander en de bekendste Nederlandse theoloog buiten Nederland.”

Koude Oorlog

Zeilstra beschrijft hoe het optreden van de Wereldraad van Kerken vragen opriep ten tijde van de Koude Oorlog. Visser ’t Hooft had goede bedoelingen met zijn stille diplomatie –het onderhouden van contacten met christenen achter het IJzeren Gordijn–, maar analisten wezen erop dat de Wereldraad zich zand in de ogen liet strooien in zijn verhouding tot Rusland. Het beleid van Visser ’t Hooft heeft de Wereldraad beslist geloofwaardigheid gekost.

De secretaris-generaal bleef er vast van overtuigd dat juist de Oosters-Orthodoxe Kerken het Westen veel te bieden hadden, een geneesmiddel tegen het westerse heidendom dat met de secularisatie was opgekomen. Dankzij zijn tomeloze inzet was de toetreding van nagenoeg alle Orthodoxe Kerken tot de Wereldraad op zijn rekening te schrijven.

Er kwam ook een betere verstandhouding met de Rooms-Katholieke Kerk. Visser ’t Hooft constateerde echter dat terwijl in lokale situaties rooms-katholieken en protestanten elkaar vaak goed konden vinden, de leiding van de Rooms-Katholieke Kerk niets wilde weten van een echte toenadering. De secretaris-generaal keerde zich tegen een „beleefdheidsoecumene” die de kernvragen omzeilde, zoals rond het primaat van de paus. Niet van de hiërarchie in de Rooms-Katholieke Kerk kon men volgens Visser ’t Hooft de doorbraak verwachten. Die zou moeten komen van de goede theologen.

Kwetsbaar

Visser ’t Hooft had contacten met veel wereldleiders. Hij hield zich bezig met oneindig veel kwesties: de opkomst van Hitler, de Tweede Wereldoorlog, dekolonisatie en zending, de Koude Oorlog, de stichting van Israël, apartheid, de Cypruscrisis, secularisatie en emancipatie.

Aan het einde van zijn carrière wist hij dat het werk dat hij moest loslaten kwetsbaar was. Het werd hem duidelijk dat de secularisatie doorzette en dat de kerkelijke opleving van na de oorlog het tij niet had gekeerd. Maar niet alleen kerken; alle instituties in de hele westerse samenleving kwamen in deze tijd onder vuur te liggen.

Hij besefte dat de tijd van een oecumenische beweging geleid door ‘grote mannen’ voorgoed voorbij was. Hij kon niet anders dan er met enige weemoed aan terugdenken, aldus Zeilstra. „Tot zijn leedwezen zag hij hoe het christocentrisch karakter van de oecumenische beweging nu steeds meer werd losgelaten en het begrip oecumene werd uitgebreid naar andere religies alsof hij nooit tegen syncretisme had gewaarschuwd.” Visser ’t Hooft heeft sterk de nadruk gelegd op het Koningschap van Christus. Dat bleek uit de thema’s van de verschillende assemblees.

Andere koers

Vanaf de jaren zestig leek de Wereldraad een kerkelijke actiegroep geworden, oordeelden critici. Meer piëtistisch georiënteerde kerken zouden in toenemende mate de oecumenische beweging gaan afwijzen. Tijdens de assemblee van de Wereldraad in Nairobi in 1975 werd Visser ’t Hooft teleurgesteld en raakte hij geïsoleerd. De aandacht voor de pluriformiteit sloeg hier wat hem betreft duidelijk door.

Voor het invoegen van de Internationale Zendingsraad (International Missionary Council) in de Wereldraad heeft Visser ’t Hooft zich zeer ingespannen. Hij hoopte op een revival van de zending, maar kon niet goed uit de voeten met de groeiende nadruk op ontwikkelingshulp en de gelijkwaardige interreligieuze dialoog, die geleidelijk de zending begonnen te vervangen.

Principieel weigerde Visser ’t Hooft kerk en wereld tegen elkaar uit te spelen. ‘Horizontale’ vooruitgang zonder ‘verticale’ oriëntatie was onmogelijk. Zelf was hij exponent van een Europees-Amerikaanse elite die de mondiale kerkidee in dienst wilde stellen van de wereldvrede. Door de problemen van de wereld te agenderen als uitdagingen aan de kerk, heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan een kerkelijke vernieuwingsbeweging, aldus Zeilstra.

Visser ’t Hooft benadrukte tot aan het eind van zijn leven dat het Woord van God niet in „hyperkritische” zin mocht worden opgegeven. De principiële keuze voor christocentrisme en de afwijzing van syncretisme, alsook het fundamentele vertrouwen in de waarde van kerken als de elementaire bouwstenen in de oecumene, kwamen na zijn pensionering bij de Wereldraad steeds zwaarder onder druk te staan.

Visser ’t Hooft bleef zoeken naar manieren om de impasses te doorbreken op het terrein van secularisatie, materialisme en pluralisme. Hij zocht naar andere vormen van betrokkenheid bij grote wereldproblemen zoals atoombewapening, kernenergie en milieuverontreiniging. Restauratief terugverlangen naar een christendom van vroegere tijden, zou volgens Visser ’t Hooft een vergissing zijn.

Veelzijdig

Zeilstra’s biografie is boeiend en leest vlot, en neemt de lezer mee in de uiterst veelzijdige wereld van Visser ’t Hooft. Dat de ontwikkelingen bij de Wereldraad na zijn dood niet stilgestaan hebben, is duidelijk geworden. De invloed van de zogenoemde institutionele oecumene is duidelijk minder groot dan in de begintijd van de Wereldraad.

Maar dat de kerk te werken heeft aan de eenheid en een helder antwoord dient te geven op de crisis in de wereld is onveranderd gebleven. Hoe men de inhoud en het optreden van de eerste algemeen secretaris van de Wereldraad ook waardeert, zijn missionaire en getuigende gedrevenheid, en zijn weigering om kerk en wereld tegen elkaar uit te spelen, zijn nog steeds navolgenswaardig.

Een charismatisch en profetisch leider

Visser ’t Hooft, 1900-1985. Een leven voor de oecumene. Biografie, dr. Jurjen Zeilstra; uitg. Skandalon, Bilthoven, 2018; ISBN 978 94 92183 71 2; 600 blz.; € 34,50.

Boekgegevens

Visser ’t Hooft was een complex mens, niet eenvoudig in een paar pennenstreken te beschrijven, schrijft zijn biograaf dr. Jurjen Zeilstra. „Hij kon streng zijn en autoritair, maar ook glimlachend-relativerend, humoristisch, samenbindend en solidair. Hij was iemand die zichzelf graag een realist noemde, nooit idealist.”

Een van zijn grote talenten was daarbij dat hij een groot internationaal netwerk opbouwde en onderhield. Eind jaren vijftig had Visser ’t Hooft het imago opgebouwd van een charismatisch en profetisch leider met een grote ervaring. Hij wist een bureau op te bouwen van honderden medewerkers. Hij gaf leiding en communiceerde met talloze verschillende kerkleiders.

De kordate, doortastende en autoritaire stijl van Visser ’t Hooft raakte echter uit de tijd in een periode waarin overleg, inspiratie en gelijkwaardigheid in de interreligieuze dialoog steeds belangrijker werden, aldus Zeilstra. De voormalige bevlogen studentenleider kon moeilijk het contact met een nieuwe kritische generatie van jongeren vasthouden. Een golf van emancipatie, toenemend pluralisme en eisen van inspraak verrasten Visser ’t Hooft in zijn laatste jaren als secretaris-generaal.

Het leven van Visser ’t Hooft was een leven in oecumene. Hij was een ongelooflijk veelzijdig iemand, deskundig organisator, goed in netwerken en stille diplomatie. Zijn talenkennis was bijzonder: hij drukte zich uitstekend uit in Frans, Duits en Engels en hield lezingen over heel de wereld. Tal van eredoctoraten en onderscheidingen vielen hem ten deel.

In zijn laatste jaren bleef hij standvastig bezig, studerend en schrijvend tot vlak voor zijn dood. Zijn laatste houvast was de hoop: „De christen weet heel goed dat het morgen niet beter zal zijn. Maar hij blijft hopen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer