Voor alle stammen
Jeremia 31:2
„Zo zegt de Heere: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik heenging om hem tot rust te brengen.”
Dit Schriftgedeelte ziet op de bekering der Joden in het laatste der dagen en hun herstel in kerk en staat. Zo noemt Paulus het een leven uit de doden (Romeinen 11:15). Ezechiël 37 spreekt van een vallei met dorre doodsbeenderen die levend worden. Zo zullen de Joden die nu verstrooid zijn in het land Kanaän teruggebracht worden. Ze zullen niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk verlost en opgewekt worden.
In dit vers wordt dus gesproken over het volk Israël. De staat waarin ze verkeren, is dat ze overgeblevenen van het zwaard zijn. Dit zijn de kinderen van degenen die uit Egypte uitgegaan zijn en in de woestijn door het zwaard en andere plagen terneergeslagen zijn. Hun kinderen zijn in het land der belofte echter ingegaan. Dat lezen we in Exodus 32:30-31. De weldaad is dat ze genade hebben gevonden. Deze weldaad hebben ze gevonden in de woestijn. Dat is geen woord van mensen, maar er staat: „Zo spreekt de Heere.” Daarom bevestigt de Heere dit woord voor allen. Toen Israël in de woestijn was, was er nog geen onderscheid tussen de twee en de tien stammen. Zo ook nu niet.
Joachimus Mobachius, predikant te ’s-Hertogenbosch
(”De lang gewenste en vast aanstaande bekering van het volk der Joden”, 1746)