Terug naar jongensjaren in Rijshorst
Titel:
”Kwade dagen. Roman” door Rob van Essen
Uitgeverij: Thomas Rap, Amsterdam, 2002
Pagina’s: 368
ISBN 90-6005-219-6
Prijs: € 22,50. Het jeugdboek ”Het hol op de hei” was in de jaren zeventig een bestseller in de gereformeerde gezindte. De schrijver ervan is de onderwijzer G. van Essen. Met gemengde gevoelens ziet hij hoe zijn zoon Rob het schrijversambacht uitoefent. Rob van Essen schreef de roman ”Kwade dagen”, waarin zijn jeugd in het bevindelijk gereformeerde Rijssen centraal staat. Vader Van Essen: „Dit is geen boek voor onze kring. Het is heel schokkend.”
Toen Rob van Essen (1963) een jaar of zeven was, brak zijn vader door als kinderboekenschrijver. Hoewel G. van Essen (1923) al in 1947 als prozaschrijver debuteerde met de oorlogsroman ”Hulzen zoeken”, kwam de schrijverij pas rond 1970 goed op gang. In de loop van de jaren zeventig en tachtig verschenen de jeugdboeken ”Het hol op de hei”, ”Joost in het verzet”, ”Reeënstropers in actie”, ”Autodieven in actie”, ”Onderduikers gezocht” en diverse andere titels. Een breed publiek bereikte Van Essen senior met zijn stripverhalen in het Reformatorisch Dagblad: ”Avonturen op het platteland” en ”Jopie en Ankie”, series die later weer verwerkt werden tot boekuitgaven. In het dagelijks leven was Van Essen betrokken bij het onderwijs: als leerkracht en als directeur. Ook werkte hij in het middelbaar onderwijs.
Zoon Rob debuteerde in 1996 met de roman ”Reddend zwemmen”, in 2000 gevolgd door ”Troje”. In februari van dit jaar verscheen ”Kwade dagen”. Hoofdpersoon van deze roman is Matthijs Verkerk, die onverwacht door een onbekende jonge vrouw wordt meegenomen naar de stad van zijn jeugd, Rijshorst. Hij wordt geconfronteerd met allerlei momenten en gebeurtenissen uit zijn verleden, waaronder de tragische geschiedenis met meester Woolderink. Een groep jongeren bekogelde deze onderwijzer met sneeuwballen, zodat de man van zijn fiets viel en in coma raakte.
Matthijs vertrok als puber uit Rijshorst, nadat zijn beide ouders om het leven kwamen bij een verkeersongeluk. Met het jeugdbandje The Pubers werd Matthijs vervolgens een bekende Nederlander; The Pubers bracht twee langspeelplaten uit en scoorde hits als: „Ik wil met jou mijn huiswerk maken” en „Ik kan je niet vergeten (echt niet)”. Maar die periode ligt ver achter hem en als bijna-veertiger schrijft hij songteksten voor een popgroep. Met enig succes overigens: de popsong ”Hellbender” verovert Europa, zo lezen we op bijna iedere bladzijde van de roman. Deze songtekst is intussen een satanisch lied, waarin de duivel en de hel de voornaamste thema’s zijn. Gaandeweg zijn reis door het verleden wordt de werkelijkheid steeds surrealistischer: alle gebeurtenissen lijken iets te zeggen, alles is op Matthijs gericht en op het omspitten van zijn verleden; hij wordt met zijn neus gedrukt op de feiten van vroeger. De roman voert tot een onverwacht dramatisch slot, waarbij onduidelijk is of Matthijs nog leeft en of hij iets heeft geleerd van het verleden.
Rijssen
De flaptekst meldt dat de hoofdpersoon van de roman opgroeide in een Twents dorp, in de schaduw van Calvijn. Vanzelfsprekend kun je niet zomaar hoofdpersoon Matthijs laten samenvallen met de schrijver. Toch is er wel een reden om in die richting te denken: Rob van Essen groeide op in Rijssen, zijn hoofdpersoon in het Twentse dorp Rijshorst. Rob ging in zijn jeugd ter kerke in de Zuiderkerk van de Gereformeerde Gemeente, zijn hoofdpersoon ook. Is de roman een verwerking van zijn bevindelijk gereformeerde verleden?
Rob van Essen: „”Kwade dagen” is niet direct een verwerking van mijn protestants-christelijke jeugdjaren. Ik heb mijn christelijke opvoeding en de kerkelijke kring waarin ik opgroeide alleen maar gebruikt als decor, als een functionele achtergrond van het verhaal. Ik wilde beslist niet rancuneus schrijven zoals Wolkers en ’t Hart. Het ging mij vooral om het thema ”Een jongen gaat terug naar vroeger”. Veel dingen heb ik net iets veranderd. Allerlei locaties in Rijssen die in mijn roman vlak bij elkaar liggen, zijn in werkelijkheid verder van elkaar verwijderd. Een Rijssens bejaardenhuis heet Maranatha; ik heb het omgedoopt tot Eben Haëzer. Wat wel vrij precies klopt is de figuur van Johan Leijendekker: ik modelleerde hem naar een schoolvriend die net als Johan graag hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad wilde worden.”
Rob van Essen kreeg rond zijn twaalfde, dertiende levensjaar al twijfels bij het christelijk geloof. Ook hoofdpersoon Matthijs Verkerk begon in zijn jeugd te twijfelen aan geloofswaarheden. Hij piekerde over het bestaan van hemel en hel. Al denkend wist hij de verschrikking van de hel te boven te komen. Volgens zijn eigen spitsvondige redenering zouden hemel en hel onmogelijk kunnen bestaan.
Van Essen senior is momenteel bezig de roman van zijn zoon te lezen. Hij herkent dit gepieker: „Dit is geen boek dat men in onze kring graag zal lezen. Maar ik vind sommige dingen wel heel herkenbaar. Zoals de gedachten over de hemel en de hel. Daarmee worstelen heel veel kinderen. Als onderwijzer heb je daarmee natuurlijk veel te maken door het vak bijbelse geschiedenis. Ik vond altijd dat je dat niet dogmatisch moest aanpakken. Uitweiden over de vlammen van het hellevuur vond ik niet verstandig. Andere leerkrachten dachten daar anders over en dat kan grote gevolgen hebben voor de psyche van de kinderen. Hoe Rob daarover schrijft spreekt mij aan, ik begrijp dat wel.”
Benauwend
Hoewel Van Essen junior zijn christelijke opvoeding achter zich liet, was het voor hem toch wel confronterend om zich te verdiepen in zijn jeugd. „Nee, je ondergaat zo’n schrijfproces niet neutraal, het is in zekere zin confronterend. Je opvoeding heeft toch wel een heel duidelijk stempel gezet op je persoonlijkheid.” Hoewel de sfeer niet erg antigereformeerd is zoals je wel kunt aantreffen bij bijvoorbeeld Maarten ’t Hart, is de afwijzing van het geloof door Rob van Essen duidelijk. Zijn hoofdpersoon voert gesprekken met jeugdvrienden die wel „door de genade Gods” bij de kerk bleven, maar aan hun verhaal heeft Matthijs geen boodschap.
Rob van Essen: „Ik heb de kerkelijke sfeer in Rijssen als benauwend ervaren. Dat zie je in ”Kwade dagen” bijvoorbeeld aan de geschiedenis rond het jongenskoor Asaf. Dat koor bestond echt en ik was er lid van. In 1972 of 1973 hadden we generale repetitie in het bejaardenhuis, vlak voor Kerst. Toen hoorden we dat de ouderlingen van de Zuiderkerk het niet goed vonden dat er tijdens de kerstuitvoering van Asaf op blokfluiten gespeeld werd in de kerk. De twee onderwijzers die het koor leidden, gaven er dus de brui aan, vlák voor de kerstuitvoering. Toen ging het koor uit elkaar. Er waren nog wel ouderlingen -net als in de roman- die ons mee wilden lokken om verder te gaan met het koor, maar uit solidariteit hebben we allemaal geweigerd.”
Schuld
Een belangrijke lijn in ”Kwade dagen” is de mogelijke schuld van de hoofdpersoon. Vrienden van vroeger betichten Matthijs ervan dat hij de beslissende sneeuwbal tegen het hoofd van meester Woolderink gooide. Op andere momenten in de roman spelen de regels van een kindergebed door zijn hoofd: „(Of)schoon mijn zonden vele zijn, maak om Jezus’ wil mij rein.”
Dit schuldbesef lijkt nergens toe te leiden. Volgens Rob van Essen hangt dat samen met het thema van de roman: „Het verleden van Matthijs is sowieso onkenbaar, ook zijn verantwoordelijkheid. Als hij afdaalt in zijn verleden levert dat alleen maar verwarring en vreemde taferelen op. Of het nu zijn sneeuwbal was of die van de hele groep, dat is niet zo van belang. Uiteindelijk komt Matthijs redelijk goed terecht. Hij belandt in een warm bed en krijgt een ontbijt. Of hij dan nog leeft of niet, blijft onduidelijk. Mijn roman is als spannend verhaal opgezet, maar ik wilde niet eindigen met een duidelijke en alles verklarende oplossing, zoals in een thriller. Het wat onbestemde, maar vredige einde past ook wel bij Matthijs’ denken over hemel en hel: dat die eigenlijk niet kunnen bestaan.”
Vader Van Essen herkent deze schuldproblematiek. „Met het besef van schuld worden we opgevoed. Je kunt ermee blijven rondlopen, zonder dat je weet waar je naartoe moet. Het is van groot belang dat in de prediking duidelijk wordt aangewezen bij Wie je je schuld mag brengen. Ik denk dat we dit in de prediking in Rijssen niet zo duidelijk hebben gehoord. Het was meer ellende dan verlossing en dankbaarheid, om het te verwoorden in de lijn van de Heidelbergse Catechismus. Het gevolg kan dan zijn dat jonge mensen emotioneel in de knoop raken. Dat speelt ook mee in dit deze roman.
Maar ondanks dat ik bepaalde dingen herken en die kan verbinden met ontsporingen in de prediking -denk aan die schuldproblematiek en de nadruk op de eeuwige straf- heb ik grote moeite met ”Kwade dagen”. Vooral als er seksuele handelingen worden verricht, zoals in de passage waarin Matthijs het bed deelt met een vrouw en intussen het kindergebed: „Ik ga slapen ik ben moe” opzegt. Ik vind het schokkend. Heel erg. Ik wil het boek van mijn zoon beslist lezen, maar na een paar hoofdstukken moet ik steeds even pauzeren.”