Arabische ‘vrijwilligers’ blijven naar Irak komen
Zichtbaar tevreden keerde de Syrische president Bashar Assad maandagavond terug van zijn tweedaagse onaangekondigde bezoek aan Iran. Nu de relatie tussen de Verenigde Staten en Syrië niet verder meer kan afzakken, lijkt Assad bezig met een charme-offensief in het Nabije Oosten.
Al maanden probeert Washington het regime in Damascus met economische en politieke sancties op de knieën te krijgen, maar vooralsnog zijn deze acties tevergeefs. De hoofdoorzaak van de irritaties tussen de twee landen zijn de voortdurende aanslagen op coalitietroepen in buurland Irak. Damascus is hier volgens de VS grotendeels verantwoordelijk voor en doet „veel te weinig” om de illegale grensoverschrijdingen en goederentransporten naar het buurland te stoppen.
Daar komt nog eens bij dat Syrië de stabiliteit in de regio met de bezetting van Libanon ernstig zou verstoren. Assad en de zijnen worden tevens op het matje geroepen vanwege de banden met terroristische organisaties zoals Hamas en Hezbollah. Deze groeperingen kunnen al tientallen jaren hun gang gaan in Syrië.
De situatie aan de meer dan 500 kilometer lange grens met Irak is al sinds het uitbreken van de crisis erg gespannen. Er gaat geen week voorbij zonder dat er zich een incident voordoet. Op de Syrische staatstelevisie waren dinsdagavond Amerikaanse soldaten te zien die op een vrachtwagen schoten. Een paar dagen eerder was er een soortgelijk incident met een groep mannen; zij zouden proberen illegaal de grens over te steken.
Aangezien er nauwelijks rechtstreeks contact is tussen de beide kemphanen maakte president Assad dinsdagavond duidelijk dat „voor niets de zon opgaat.” Zonder economische hulp of een belofte om de vredesbesprekingen met Israël nieuw leven in te blazen, zal er volgens de Syrische president weinig aan de huidige situatie veranderen.
Momenteel worden er meer dan 600 buitenlanders -voornamelijk Arabieren- door de Amerikanen vastgehouden in Irak. Bijna 400 van hen bezitten de Syrische nationaliteit. Desondanks is het volgens Assad onmogelijk de gehele grens met het buurland te controleren.
Syrië kan volgens hem uitsluitend verantwoordelijk worden gehouden als iemand het land bij „een van de drie officiële grensposten” verlaat. Diverse keren herinnerde hij aan de Amerikaanse problemen bij de Mexicaanse grens.
Dagelijks gebruiken tientallen taxi’s en vrachtwagens de woestijnsnelweg tussen Damascus en Bagdad. Sinds de Amerikaanse invasie in april 2003 is het verkeer op deze 700 kilometer lange weg bijna gehalveerd. De nadelige gevolgen voor de economische zijn groot.
Op zo’n 250 kilometer van de Syrische hoofdstad splitst de snelweg zich: rechtsaf gaat het richting Bagdad en linksaf naar de oase van Palmyra. Elke auto die dit punt wil passeren, wordt sinds kort aangehouden bij een controlepost van het leger.
Slechts één soldaat bemant de post, die uit niet veel meer bestaat dan een witbetonnen huisje. Er ligt een matras op de grond waaruit de veren steken. Naast het bed staat een grote aardewerken kruik met water. Elke passant wordt vriendelijk gevraagd naar de eindbestemming.
Vanaf dit punt is het nog een kleine 100 kilometer naar de grens met Irak. De woestijn is één grote dorre vlakte en in dit gedeelte bijna onbewoond. Hier en daar zie je in de verte een bedoeïenentent, met daar omheen een kudde geiten en soms een kameel.
De woestijnbewoners trekken al eeuwen over deze droge vlakte, zonder zich te bekommeren om de internationale politiek. Het woord grens heeft hier weinig betekenis; op veel plaatsen is het zelfs onduidelijk waar Syrië ophoudt en waar Irak precies begint.
Een gevoel van ”big brother is watching you” overheerst. Het gebied wordt door Amerikaanse soldaten met geavanceerde instrumenten scherp in de gaten gehouden. Een bijna onmogelijke opgave, zo blijkt. Zo nu en dan vliegt er aan de Iraakse kant een gevechtshelikopter laag over. Aan de Syrische kant staan enkele vervallen grenswachttorens. Op een paar kilometer van de grens staat het zogenaamde Bagdad-café; de Syrische versie van een wegrestaurant. Behalve vrachtwagenchauffeurs stoppen hier nog regelmatig groepen ’vrijwilligers’ die ’s nachts de grens over proberen te sluipen.
De eigenaar van het café bedient zijn klanten in een rustig tempo, niemand heeft hier haast. Volgens hem worden degenen die met succes de oversteek maken in Irak door een al-Qaida-gastheer opgewacht: „Er zijn nog steeds plaatsen in Irak waar ze worden getraind”, legt hij uit.
In Syrië wordt nooit op een lege maag over „dit soort” onderwerpen gesproken. Een lach klinkt door het bijna lege restaurant. Een schaal met een gulle portie kamelenkaas -de specialiteit van het huis- wordt samen met wat stukken plat brood en een kan water op tafel gezet.
„Na een korte training worden ze in diverse cellen over het land verspreid”, gaat hij verder. Al snel wordt duidelijk dat er van echte vrijwilligers al lang geen sprake meer is: „Bij aankomst duiken ze onder in speciale huizen totdat ze een opdracht krijgen. Daar wordt het grootste deel flink voor betaald.”
Het gebied ten oosten van het café „is en blijft” volgens de uitbater een van de belangrijkste overgangen voor de tientallen Arabieren die Irak wekelijks illegaal proberen binnen te komen. Voor de coalitietroepen is het een ware nachtmerrie waar geen einde aan komt. „Ze blijven maar komen”, lacht de eigenaar.