Zijn ambten
Psalm 104:34
„Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in de Heere verblijden.”
Als het gaat over de ambten van Christus, zal ik proberen onderwijs met bevinding te vermengen. Naar de mate dat de Heere bekwaamheid wil geven, hoop ik de Heere Jezus Christus voor te stellen in Zijn schoonheid en zaligheid, genade en heerlijkheid. Opdat onze hoop verlevendigd en onze liefde aangevuurd mag worden en dus onze overdenking van Hem zoet mag zijn. Tegen het verklaren van het werk van de Heere Jezus Christus via het woord ambten zijn wel tegenwerpingen gemaakt. Bijvoorbeeld dat deze aanduiding de waardigheid van Zijn hemelse Majesteit zou verlagen. De Heere beware ons altijd voor het gebruiken van enige benaming die strijdig mag schijnen met de heerlijkheid en eer van Hem, Wiens Naam boven alle namen is. Maar wanneer het geen vernedering voor Hem was „de gestaltenis van een dienstknecht aan te nemen” (Filippenzen 2:7) en als de Vader Zelf in de belofte tot Hem zegt: „Ziet Mijn knecht, Dien Ik ondersteun” (Jesaja 42:1), dan kan het niet vernederend voor Hem zijn als wij spreken van Zijn ambten. Want daaronder verstaan wij het werk dat Hij ondernam voor Gods kerk en de betrekking die Hij nog met haar onderhoudt.
J. C. Philpot, predikant te Stamford
(”Jezus, als de grote Hogepriester van het huis Gods”, 1862)