Hoogconjunctuur loopt tegen grenzen van de arbeidsmarkt aan
Hoe lang houdt de huidige hoogconjunctuur nog stand? Vanuit historisch perspectief valt er weinig over te zeggen. In ieder geval vormt de krapte aan personeel meer en meer een knelpunt.
De laatste tijd raakt de schwung er een beetje uit. Sommige cijfers vallen tegen, het gaat niet langer allemaal in rechte lijn omhoog. Zo zakte de kwartaalgroei in de eurozone terug van 0,7 procent in de laatste drie maanden van 2017 naar 0,4 procent in het eerste deel van 2018. Analisten beschouwen de activiteiten van de inkoopmanagers van bedrijven als een redelijk betrouwbare indicator voor de ontwikkeling in de nabije toekomst. En die index, de PMI, daalde in mei tot het laagste peil in anderhalf jaar. Geen gunstig teken.
In Nederland nam de stijging van het bruto binnenlands product (bbp) af van 0,7 naar, in het eerste kwartaal, 0,5 procent. De top van de economische cyclus lijkt bereikt, concludeerde De Nederlandsche Bank (DNB) in maart al.
Het laatste negatieve groeicijfer in ons land dateert van het eerste kwartaal van 2014. We hebben zestien aaneengesloten kwartalen van expansie achter ons. Is dat lang? Best wel, leren de tabellen van de OESO, het samenwerkingsverband van 35 rijkere landen; al laten de statistieken geen patroon zien in het tempo waarin ups en downs elkaar afwisselen.
De informatie op de OESO-site gaat terug tot 1960. Tussen 1994 en 2001, onder de paarse kabinetten, beleefden we maar liefst 32 kwartalen onafgebroken groei. Andere lange perioden in dit opzicht waren 2003-2007 (17), 1987-1990 (16) en 1966-1969 (15).
Eén kwartaal met krimp merken we, volgens de gangbare definitie, niet aan als een recessie. Die term hanteren we pas bij minimaal twee opeenvolgende kwartalen onder de nullijn. De financiële malaise die tien jaar geleden om zich heen greep, hakte er flink in, met zelfs een triple dip: in 2008/2009, in 2011 en in 2012. Eerdere echte recessies waren aan de orde in 1962/1963, 1973, 1974/1975, 1980 en 1981.
Zij zijn meestal het gevolg van externe factoren, die zich onverwacht aandienen. We noemden reeds de finan-ciële crisis, met daarna het Griekse schuldendrama. Halverwege de jaren zeventig en begin jaren tachtig waren olieprijsstijgingen de boosdoener. Het uitbreken van een handelsoorlog kan dat ook zijn.
Afkoeling treedt vroeg of laat echter ook op doordat in de economische cyclus problemen ontstaan aan de aanbodzijde: geen gebrek aan vraag naar producten, maar aan capaciteit om die te vervaardigen; je loopt tegen grenzen aan. Dat risico ligt nu op de loer. Ondernemers in de bouw, de ICT en andere sectoren kampen met moeilijk vervulbare vacatures en gebrek aan personeel. Dat dreigt een rem te zetten op de bedrijvigheid.
Internationale organisaties schatten de potentiële groei –de groei die gelet op arbeidsaanbod en productiviteit houdbaar is– voor Nederland op zo’n 1,7 procent. Daar zaten we in 2017, met een bbp-toename van 3,1 procent, ver boven. Doorgaan in dat tempo zit er dus niet in.
Het vraagt om actie. Willen we meer mogelijkheden om te groeien en daarmee de welvaart op langere termijn bevorderen, dan moeten we investeren in menselijk kapitaal en productiviteit, in onder meer (om)scholing en innovatie. En we moeten de structuur van de economie verbeteren. Ook bij gunstig tij, zoals nu, blijft er volop werk aan de winkel.