De goede strijd gestreden in de Tweede Wereldoorlog
Niet alleen Bonhoeffer en Niemöller, maar nog vele andere Duitse christenen streden in de Tweede Wereldoorlog de goede strijd en behielden het geloof. Twee boeken die uit het Duits vertaald werden geven daarvan een krachtig getuigenis.
Donkere ogen kijken je vanaf de omslag aan, daaronder de titel: ”Legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar”. Voordat je ook maar iets gelezen hebt, maakt dit boek al indruk. Het is geschreven door Margarete Kühnapfel, een Duitse predikantsvrouw. Ze werd in 1913 geboren in Oost-Pruisen. Waarschijnlijk leerde ze tijdens haar studie theologie haar man Siegfried kennen. Als jong paar komen ze in de pastorie van het lieflijke dorpje Liebenberg.
De ellende van de oorlog begint hard toe te slaan. Eerst wordt Siegfried opgeroepen om te vechten aan het front. Hij komt terug, maar wordt een aantal jaren later gevangengenomen omdat hij lid is van de verboden Bekennende Kirche. Groot is de vreugde als hij in 1941, vlak voor Kerst, thuiskomt. Maar vlak voor Pasen komen mannen van de SA hem opnieuw inrekenen.
De vertaalster, Titia Lindeboom, sprak hierover een hoogbejaarde ooggetuige: „We hadden een prachtige dienst beleefd met elkaar. Voor in de kerk speelde de brassband ”Jesu, geh voran”. Onverwacht kwamen er mannen binnen van de SA, met hun bruine hemden met hakenkruizen. Er ging een schok door de kerk. Ze waren met z’n tweeën en liepen naar het altaar, waar ze dominee Kühnapfel meenamen. Met de handen op de rug voerden ze hem weg, alsof hij een misdadiger was. Zijn vrouw viel flauw.”
Geen plaats
De link naar het lijden van de Heere Jezus is duidelijk en wordt ook later in het boek gelegd als ze met duizenden op de vlucht zijn voor de Russen. „De lijdenstijd was aangebroken, het was alsof wij Zijn stem hoorden: „Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden.”” Net als Hij vinden ze geen plaats in de herbergen en liggen ze op vuil stro. Zoals Hij niet wist waar Hij Zijn hoofd zou neerleggen, zo weten zij dat ook niet. Ze worden opgejaagd of vinden onderweg een gruwelijke dood.
Margarete Kühnapfel draait er niet omheen, maar belijdt openlijk: „En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben.” Onherroepelijk is er de vraag of zij die zo veel moesten lijden, meer schuld hadden dan anderen die dit bespaard bleef. „Mijn eigen dwaze hart vroeg het soms ook”, bekent Margarete.
Toch is ze voor de mensen om haar heen een geestelijke steun en toeverlaat. Het is zo bijzonder om haar getuigenis te lezen, hoe Christus juist in de allergrootste nood en ellende nabij is. „Ik ben zo dankbaar dat ik in die maanden telkens de nabijheid met Christus heb ervaren. Zijn genade liet mij niet los en lichtte helder op boven de nacht. Dat ervoer ik toen al en nu nog meer op de momenten dat het leed van die tijd in alle donkerte voor mij opdoemt.”
Geestelijke dorheid
Het is ongelooflijk wat zij mee moet maken, alleen al als je leest over vele verkrachtingen door Russische soldaten, „het inferno aan mijn eigen lichaam.” Wees gewaarschuwd: voor beide boeken moet je niet te teerhartig zijn, er staan nare scènes in, die overigens wel summier beschreven worden. Ook onder de slachtoffers vallen de maskers van beleefdheid of godsdienstigheid af. Regelmatig haalt Margarete Kühnapfel de bekende woorden van Bertoldt Brecht aan: „Erst kommt das Fressen, dann die Moral” (eerst komt het eten, dan het morele).
Gedurende enkele jaren wordt ze door honger gekweld. Juist dan krijgen de woorden: „Ik ben het Brood des Levens” waarde voor haar. Ze leeft ongeveer een jaar in een Russisch werkkamp, een kolchoz. Het lukt haar te vluchten naar Königsberg, dat inmiddels Kaliningrad heet.
Hoewel ze haar vrijheid hervindt, raakt ze verstrikt in banden van verbittering, afgunst en geestelijke dorheid. De handel op de zwarte markt haalt het slechtste in mensen naar boven. In deze tijd leert ze grondig beseffen dat je in alle grote zonden kunt vallen als je je niet aan Christus vasthoudt.
Als door een wonder komt ze op de eerste transportlijsten terecht, die een uitwijzing naar Duitsland regelen. Het is ook het einde van haar verslag, waarbij ze nog eens benadrukt om „niet stil te staan bij schuld en slechtheid, bij lijden en gruwelijke ervaringen, maar de glans van Zijn licht te zien stralen door al het donker heen.”
Dicht op de feiten
Het dagboek van de arts Hans Graf von Lehndorff speelt in dezelfde regio Oost-Pruisen, en ongeveer in dezelfde tijd. Het leest iets minder vlot, maar het bijzondere is wel dat het direct werd opgeschreven en dus heel dicht op de feiten zit. Vaak beschrijft Von Lehndorff de gebeurtenissen zonder commentaar. Terwijl de Russen de stad platbombarderen, staat een mevrouw langs de kant van de weg met haar antieke inboedel, waaronder een eiken buffet van 500 kilo, die hem vraagt of hij een verhuisbedrijf weet. Het is te gek voor woorden, maar Von Lehndorff schrijft het neutraal op: de lezer kan zelf zijn conclusie trekken.
Een andere keer reflecteert hij wel op het menselijk gedrag. Als de Russen in Königsberg als beesten tekeergaan, schrijft hij: „Deze opgehitste kinderen, vijftienjarig, zestienjarig, die zich als wolven op de vrouwen storten. Dat heeft niets met Rusland te maken, niets met een bepaald volk of ras – dat is de mens zonder God, het karakter van de mens. Anders zou mij dit allemaal niet zo pijnlijk raken – hieraan ben ik zelf ook schuldig.”
Hoewel hij meerdere keren de gelegenheid heeft om weg te komen uit de oorlogsellende, besluit hij om zich als arts verdienstelijk te maken. Net als Kühnapfel put hij kracht uit zijn geloof en probeert hij steeds gebedssamenkomsten te organiseren. Ook hij ervaart Gods nabijheid met name in de diepste ellende. Boven zijn verantwoording staat: „We hebben Zijn heerlijkheid gezien.”
Schuchter weggekropen
Soms helpt God hem op een wonderlijke manier. Bijvoorbeeld tijdens een verhoor door de Russen als hem gevraagd wordt waarom hij geen lid was van de NSDAP. Von Lehndorff slaat een kruis, waarna hij door mag lopen.
Het dagboek is vertaald door Rieke den Hertog. Net als Titia Lindeboom schreef zij een interessante inleiding – het geeft de beide boeken een duidelijke meerwaarde. Hulde voor de vertalers en voor uitgeverij Groen voor hun inspanningen om de levensverhalen van deze Duitse christenen, die als het ware „schuchter zijn weggekropen in de marge van de geschiedenis”, bekendheid te geven.
Pruisen
Pruisen – de naam van deze niet meer bestaande staat roept een associatie op met stampende laarzen, strakke discipline en blinde gehoorzaamheid. Dit beeld ontstond in de 18e eeuw toen de Pruisische vorsten driekwart van het staatsbudget aan het leger spendeerden. Het beeld werd in de 20e eeuw nog maar eens bevestigd, toen de Duitse deelstaat Oost-Pruisen gezien werd als bron en broeinest van alle nazi-ellende.
Na de Eerste Wereldoorlog hield Duitsland, door de vernederende bepalingen van het Verdrag van Versailles, alleen de provincie Oost-Pruisen over. Het lag feitelijk in Polen en was dus van het moederland afgesneden. Dit gaf veel onvrede en boosheid en het is tegen deze achtergrond te begrijpen dat de Nationaalsocialistische Partij er in 1933 een absolute meerderheid behaalde. Hitler besloot zijn verkiezingstoespraak in Königsberg –listig– met Psalm 127:1 „Als de Heere het huis niet bouwt, vergeefs zwoegen de bouwlieden.” In het overwegend protestante gebied werd dit met enthousiasme ontvangen.
Opmerkelijk en veel minder bekend is dat er daarvóór, in de jaren twintig, een opwekking in de kerk was. Rieke den Hertog vertelt in haar inleiding bij het dagboek van Von Lehndorf dat een van de theologen aan de universiteit van Königsberg destijds deze profetische woorden sprak: „Wat hier gebeurt zal de Satan niet lang over zijn kant laten gaan.” Zij wijst er op dat de Bekennende Kirche, kortgezegd het kerkelijk verzet tegen het nazisme, in Pruisen laat op gang kwam, maar dat in 1937 toch maar liefst 153 Oost-Pruisische predikanten gevangenzaten, onder wie de man van Margarete Kühnapfel.
Begin 1945 trokken de Sovjetlegers Oost-Pruisen binnen en omdat het een van de eerste Duitse gebieden was die ze veroverden, hebben ze er al hun frustratie en woede botgevierd. In deze ooit zo trotse uithoek van het Duitse rijk is onnoemelijk geleden. Met de opdeling in geallieerde bezettingszones verdween Pruisen definitief van de wereldkaart. De Russen maakten aanspraak op Königsberg, dat vanaf toen Kaliningrad is gaan heten. Vanaf 1947 kwamen de transporten van Duitsers naar het westen op gang. Er was toen nog maar een fractie over van de oorspronkelijke bevolking.
Boekgegevens
”Legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar”, Margarete Kühnapfel (vert. Titia Lindeboom); uitg. Groen, Heerenveen, 2017; ISBN 978 90 889 7149 5; 176 blz.; €14,95;
”Dagboek van een arts. Oost-Pruisen 1945-1947”, Hans Graf von Lehndorff (vert. Rieke den Hertog-van ’t Spijker); uitg. Groen, Heerenveen, 2017; ISBN 978 90 889 7148 8; 304 blz.; € 18,95.