Cultuur & boeken

Hoe Snouck Hurgronje in het verboden Mekka wist te komen

Heeft hij het gedaan of niet? Ja, hij heeft het gedaan, weet zijn biograaf. Als twintiger ging Christiaan Snouck Hurgronje zover dat hij zich liet besnijden om Mekka in te kunnen – „naar een plek waar een voorhuid niet mag komen.”

Jacob Hoekman
14 May 2018 11:51Gewijzigd op 16 November 2020 13:17
Net zoals in de dagen van Snouck Hurgronje is Mekka nog altijd streng verboden gebied voor alle niet-moslims. In de buurt van de stad wordt daar ook op gecontroleerd.  beeld REUTERS, Muhammed Hamed
Net zoals in de dagen van Snouck Hurgronje is Mekka nog altijd streng verboden gebied voor alle niet-moslims. In de buurt van de stad wordt daar ook op gecontroleerd.  beeld REUTERS, Muhammed Hamed

Het leven van „de grootste Nederlandse islamoloog aller tijden” spreekt tot de verbeelding. Ruim tachtig jaar na zijn dood weet Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) nog altijd de tongen los te krijgen. Wie was deze bewonderde en tegelijk verguisde man? En waarom is zijn erfenis nog altijd de moeite waard?

Twee boeken geven daar antwoord op. Het eerste is een luchtig biografisch werk, ”Pelgrim” geheten. Gaandeweg denk je als lezer eerder dat je een roman in handen hebt. Dat komt door de losse stijl van de schrijver, Philip Dröge. Die manier van schrijven heeft voordelen, want het boek leest als een trein. Het is dan ook een verhaal dat zichzelf vertelt.

Het begint als de Nederlandse regering zich rond 1883 zorgen maakt over het groeiende extremisme onder moslims in Nederlands-Indië. Veel Indiërs gaan op hadj naar Mekka en komen daar geradicaliseerd van terug, zo is de vrees. En dat is waar Snouck zich aandient. Hij, de 27-jarige lector die Indische ambtenaren opleidt en is gepromoveerd op een onderzoek naar de hadj, zou de ideale spion kunnen zijn om voor Nederland te achterhalen wat er nu werkelijk broeit.

Snouck laat zich dat geen twee keer zeggen. Dit is dé kans om in de voor niet-moslims verboden stad Mekka te komen – niet alleen voor een vluchtig bezoek, maar zelfs om er te wonen. In 1884 reist hij vanuit Nederland af om in eerste instantie te verblijven op het Nederlandse consulaat in Jedda.

Belijdenis

Daar zet hij de meest omstreden stap van zijn hele loopbaan: hij doet zich vanaf dat moment voor als moslim, zonder dat de inhoud van die godsdienst hem persoonlijk bijster diep lijkt te raken. Bij een imam in Jedda spreekt hij de islamitische geloofsbelijdenis uit. In dezelfde stad laat hij zich besnijden om als moslim door te kunnen gaan, voor het geval dat lijfelijk wordt gecontroleerd. „Het is 16 januari 1885 en Christiaan Snouck Hurgronje bestaat niet meer”, schrijft Dröge. Zijn nieuwe naam: Abd al-Ghaffar al-Laydini: de Dienaar van de Alles Vergevende uit Leiden.

Kort daarop weet hij, met toestemming van de Ottomaanse heersers, inderdaad Mekka binnen te komen – de stad die tot vandaag de dag ontoegankelijk is voor iedere niet-moslim. Daar blijkt dat alles wat in de gewone wereld gebeurt, ook in Mekka gebeurt. En Snouck doet daaraan mee. Hij laat een fles cognac aanrukken via de diplomatieke post uit Jedda. En, veel zwaarwegender, hij koopt net als veel andere Mekkanen een slavin – en niet alleen voor het schoonmaken van zijn huis. Deze Afrikaanse slavin wordt zelfs zwanger van hem, een zwangerschap die op aanraden van Snouck na diens vertrek wordt afgebroken.

Borderline

Snouck lijkt daar geen enkele verantwoordelijkheid voor te voelen. Zijn morele kant is, eufemistisch uitgedrukt, niet overontwikkeld. „Hoezeer hij vreemde volkeren en culturen ook interessant vindt, de Indonesiërs en Arabieren blijven voor hem objecten die je kunt bestuderen, geen individuen tegenover wie hij maar enige verantwoordelijkheid voelt. Hij kan heel sociaal en vriendelijk zijn, maar dat is slechts een trucje om zijn onderzoek te vergemakkelijken”, stelt biograaf Dröge.

In de voetnoten bij het boek voegt hij eraan toe dat Snouck mogelijk een borderlinepersoonlijkheidsstoornis heeft gehad. In dat plaatje zou passen dat hij zijn eerste serieuze relatie heeft met een vrouw die hij van de slavenmarkt haalt. Hoe dat ook zij, in elk geval verontschuldigt Snouck zich nergens voor. Hij kan zijn moreel kompas naar believen aan- en uitzetten, zo concludeert Dröge.

Overigens schrijft deze auteur wel erg graag over de seksuele aspecten van Snoucks leven. Maar omdat daar niet veel over bekend is, moet hij nogal eens zijn toevlucht nemen tot veronderstellingen. Dat is de keerzijde van zijn losse stijl. Die brengt bovendien onvermijdelijk mee dat de eigen overtuigingen van de biograaf doorschemeren. En dat is geen compliment. Zinnen als „Het past ook niet bij zijn analytische geest om blind te geloven in een heilige schrift die zichzelf van hoofdstuk tot hoofdstuk tegenspreekt”, moeten verklaren waarom Snouck geen predikant, maar islamkenner is geworden – alsof iedere predikant zijn verstand op nul zet voordat hij het ambt opneemt. Dat is een biografie onwaardig.

Wel lijkt Dröge het karakter van Snouck goed te hebben gevangen. Het komt overeen met het beeld dat de lezer krijgt die Snoucks eigen werk ter hand neemt. Dat kan eenvoudig door het nieuw uitgegeven boekje ”Nederland en de islam”, dat vijf opstellen van Snouck bundelt. Ook uit die opstellen doemt het beeld op van een egocentrische man die met groot genoegen anderen neersabelt en erg overtuigd is van zijn eigen gelijk.

Unieke foto’s

Intussen is het verblijf van Snouck in Mekka maar van korte duur. Al na vijf maanden moet hij het land verplicht verlaten na een diplomatieke rel. Zijn Mekkaanse avontuur is voorbij en de rest van het leven van de nog jonge Snouck zal altijd een beetje in de schaduw blijven staan van deze reis. Dat maakt hem giftig, omdat hij niet eens de tijd heeft gehad om de hadj mee te maken in Mekka.

Na een paar jaar te hebben rondgedoold in Nederland en de buurlanden, waar hij snel naam maakt als de dappere islamoloog die in Mekka is geweest, vertrekt Snouck in 1889 (hij is inmiddels 32 jaar oud) naar Nederlands-Indië. In opdracht van de Nederlandse regering gaat hij daar onderzoek doen naar de staat van de islam, want nog altijd wil de overheid graag weten wat er broeit in haar overzeese gebiedsdelen. Hij zal bijna twintig jaar wegblijven.

In Nederlands-Indië reist hij veel rond, en bijna overal waar hij komt wordt hij door de lokale moslimgemeenschap ontvangen als een held. Zijn roem snelt hem vooruit: de jonge, tot de islam bekeerde doctor die in Mekka heeft gewoond komt hierheen! Het levert hem al snel een huwelijk op met een Indisch meisje van 17 jaar uit hoge kringen – iets waar de Nederlandse pers verontwaardigd over schrijft. Aan wiens kant staat hij nu eigenlijk? Snouck besluit het huwelijk simpelweg te ontkennen, terwijl hij meerdere kinderen met deze jonge vrouw krijgt – ze sterft nota bene bij het baren van hun vijfde. Kort daarna huwt hij zelfs een 13-jarige Indische prinses, vooral uit politieke motieven.

Onaantastbaar

Maar Snouck bindt zich aan niets of niemand als dat zijn carrière in de weg kan staan. Niet veel later gaat hij terug naar Nederland, nadat hij een aanbieding heeft gekregen om hoogleraar in Leiden te worden – dé ultieme plek voor een arabist die erkenning zoekt. Hij vertrekt spoorslags, met achterlating van zijn vrouw en kinderen. Ze mogen hem nooit meer opzoeken. Op het moment dat Snouck op de boot naar Nederland stapt, schudt hij zijn alter ego Abd al-Ghaffar net zo makkelijk van zich af als dat hij het decennia eerder creëerde.

Terug in Leiden teert hij op zijn status van onaantastbaar islamoloog en arabist. Als hoogleraar Arabisch is hij ongenaakbaar. De studenten zijn bang voor hem. Hij trouwt opnieuw, als vijftiger, ditmaal met een Nederlandse vrouw. Samen krijgen ze een dochter die de uitgesproken christelijke naam Christien krijgt – vernoemd naar hemzelf. Maar een devoot christelijk leven zit er voor Snouck niet meer in. Hij noemt zich tegen het einde van zijn leven zelfs een antichristen, zo laat hij zich ontvallen tegen een vriend die van plan is een biografie over hem te schrijven. Het roept de vraag op: wat dreef deze geniale man ten diepste, behalve dan zijn eerzucht? In zijn vele eigen opstellen laat hij zich daar niet over uit; hij is geen man die zich in het hart laat kijken.

Salafisten

Adviezen aan de overheid over hoe om te gaan met moslims rollen er des te meer uit zijn pen. Die adviezen zijn niet altijd nog even waardevol omdat de vragen simpelweg niet langer dezelfde zijn. Destijds ging het om een situatie waarin Nederlanders een islamitisch land bestuurden, nu gaat het om moslims die in een vanouds christelijk land zijn komen wonen.

Toch zijn sommige problemen dezelfde gebleven, bijvoorbeeld over de omgang met de orthodoxe islam. Wat te doen met moskeebestuurders die hun hand ophouden in Saudi-Arabië en een onverdraagzame islam importeren? Snouck zou ongetwijfeld hebben geadviseerd om hun religieuze rechten niet in te perken, omdat je daar de salafistische weerzin tegen de Nederlandse samenleving alleen maar mee versterkt.

Maar tegelijkertijd zou hij ook hebben aanbevolen om allerlei andere middelen in te zetten zodat mensen uit eigen beweging uit de salafistische cocon stappen. Pak bijvoorbeeld financiering van salafistische moskeeën vanuit het buitenland via een wet aan, propageer de Nederlandse identiteit onder allochtonen – dat soort adviezen zijn helemaal in zijn stijl.

Het zijn adviezen die naadloos passen bij Snoucks grote politieke doel: de „associatie” van moslims aan het Westen. Indische moslims moeten verleid worden om op de Nederlanders te willen lijken. Hun geloof mogen ze dan houden, want dat maakt niet de kern uit van de Nederlandse geest, vindt Snouck.

Adem van de islam

Hij gaat zelfs zover dat hij eigenlijk vindt dat zendelingen in Nederlands-Indië zich voor die associatiepolitiek moeten laten lenen. Immers, zegt Snouck, mogen we niet vergeten „hoe gering het uitzicht op belangrijk succes voor de christelijke zending is in landen waarop de adem van de islam is neergestreken.” Volgens Snouck kunnen zendelingen hun energie beter besteden aan het opvangen van Indische studenten in gezinnen, zodat de „associatie” veel voorspoediger zal verlopen.

En inderdaad ploegen de Nederlandse zendelingen in Indië in die tijd op rotsen. Toch betekent dit niet dat er geen bekeringen zijn. Onder de prediking van de Javaanse evangelist Sadrach Surapranata (1835-1924) groeit de Indische kerk enorm. Surapranata ziet dat de Nederlandse kerk tientallen predikanten stuurt die nauwelijks ingang hebben onder moslims en vraagt zich af: waarom zou je überhaupt Indiërs in een Nederlandse kerk willen krijgen? Hij doet precies het tegenovergestelde van wat Snouck voor ogen stond en overtuigt zijn volksgenoten ervan dat ze hun cultuur niet hoeven te verloochenen als ze tot geloof in Christus komen.

Achteraf gezien staat de geschiedenis op dit punt eerder aan de kant van Sadrach Surapranata dan aan die van Snouck. De door hem gewilde associatiepolitiek heeft niet het gewenste effect. Snouck blijft volhouden dat het niet meer mogelijk is om de beweging van „associatie” nog te stuiten, maar daarbij is hij blind voor de steeds krachtiger tekenen van de tijd. Die zijn definitief in het voordeel van hen die zich ontworstelden aan het koloniale verleden. Een paar decennia later is er geen Nederlands-Indië meer en wil bijna geen Indiër nog geassocieerd worden met Nederland. De islam blijkt, niet alleen als systeem maar ook als godsdienst, veel krachtiger dan Snouck en mede-islamologen in de 19e en de vroege 20e eeuw denken.

Saud

Snouck ziet, eenmaal terug in Nederland, de voorbodes van die veranderingen met lede ogen aan. Voor adviezen inzake Indië wordt hij van lieverlee steeds minder gevraagd. Toch blijft hij zeer gerespecteerd, vooral vanwege zijn fenomenale kennis. En ook in de islamitische wereld wordt zijn naam niet vergeten. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is wel het bezoek van de Saudische kroonprins Saud aan Nederland in 1935. Deze Saud –halfbroer van de huidige koning van Saudi-Arabië– vereert de hooggeachte doctor Snouck met een bezoek in Leiden. Er is fotomateriaal waarop te zien is hoe ze gezamenlijk door de Leidse straten wandelen.

Een jaar later, in 1936, overlijdt de grote islamgeleerde. Binnen 24 uur wordt hij begraven op een Leidse begraafplaats. Zijn vrouw en dochter zijn er niet bij. Zijn arts zorgt ervoor dat Snoucks laatste wensen worden opgevolgd. Wat die zijn, is niet helemaal duidelijk – misschien heeft het te maken met specifieke islamitische gebruiken rond de begrafenis. Zo is, aan het eind van zijn leven, de mist over Snoucks diepste identiteit nog altijd niet opgetrokken.

Boekgegevens

Pelgrim. Leven en reizen van Christiaan Snouck Hurgronje, Philip Dröge; uitg. Unieboek/Het Spectrum, Houten, 2017; ISBN 978 90 00 35308 8; 360 blz.; € 19,99; Nederland en de islam, Christiaan Snouck Hurgronje; uitg. Elsevier Boeken, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 3525 304 9; 232 blz.; € 9,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer