Japanse Tuin Clingendael open voor publiek
De Japanse Tuin van Landgoed Clingendael –op de grens van Den Haag en Wassenaar– is voor korte tijd geopend voor publiek. Over vier weken moet de tuin weer op slot; het mos is te kwetsbaar om de lusthof langer open te houden.
Tuinman Nelis Middel, die al twintig jaar in de Japanse Tuin werkt, kent elke boom, elke plant en ieder stukje mos hier. Hij is doende een stronk van een afgezaagd boompje te verwijderen, om plaats te maken voor een bijzonder soort –moeilijk verkrijgbare, maar toch bemachtigde– prunus.
De tuin ligt er op z’n mooist bij, de prunus staat volop in bloei en is één roze wolk. De bloemknoppen van de azalea’s verraden de kleur die ze over enkele dagen zullen dragen en de bladeren van de Japanse esdoorns schitteren bruinrood in de zonnestralen die tussen de wolken doorpiepen.
De Japanse Tuin, of zoals beheerder Remco Bouchier liever zegt: Japonaiserie Tuin, is een toeristische attractie van enig belang. Dagelijks melden zich hier tot 5000 bezoekers. De gemeente Den Haag, die het Landgoed Clingendael in 1954 kocht, stelt hem slechts acht weken per jaar open, om de 45 soorten bodembedekkende mos te sparen. „Mensen vertrappen het gemakkelijk”, verklaart Bouchier. Selfies maken doet de tuin geen goed. „Mensen stappen gewoon op het mos om zichzelf goed in beeld te krijgen.”
De aanleg van de tuin was het gevolg van de wereldtentoonstellingen in Londen, Parijs en Wenen eind negentiende eeuw. Voor het eerst werd er Japanse kunst gepresenteerd en dat leidde tot meer belangstelling voor het land én zijn tuinen.
Freule Daisy
De toenmalige eigenares van het zeventiende-eeuwse landgoed, Marguerite Mary barones van Brienen van de Groote Lindt, kortweg freule Daisy, werd ook geraakt door het exotische van het land, dat zo lang gesloten was. Ze reisde rond de eeuwwisseling naar Japan en kwam terug met planten die hier nog onbekend waren, maar ook lantaarns en boeddhabeelden. In de daaropvolgende jaren liet zij de eerste Japanse tuin in Nederland aanleggen.
De bodem is zuur en vochtig en daar gedijt het mos, dat zo karakteristiek is voor de tuin, goed op. De bomen en heesters zijn zo geplant dat het blad de bodembedekkers afschermt voor direct zonlicht. Het paadje vanaf de ingang wordt geflankeerd door eiken die dicht op elkaar staan.
Middel werkt elke dag aan de enorme variëteit aan mossen. Met de hand plukt hij gras en onkruid dat er de kop op steekt. Gaten repareert hij door mos van elders te transplanteren. „Haarmos en stermos slaan al na een week of drie aan. Bij andere soorten kan dat wel vier, vijf jaar duren.”
„Kijk”, wijst hij naar een eilandje in de vorm van een zeeschildpad, symbool van eeuwig leven. Een flinke steen is de kop, en aan de achterkant vormt een langwerpige steen de staart. „Die plukken mos staan voor de zeepokken die de dieren op hun schild meedragen.”
Onvervangbaar
„Deze azalea is al honderd jaar oud”, wijst Bouchier. De takken kronkelen kaal en grillig onder het bladerdak. De beheerder en de tuinman maken zich zorgen over de toekomst, omdat bomen en planten ook een eindig leven hebben. Hier en daar wordt er wat nieuws aangeplant om te voorkomen dat er gaten vallen als beeldbepalende bomen en struiken afsterven. Een grote roestkleurige acer staat te pronken aan het beekje dat door de tuin kronkelt. „Die is onvervangbaar, zo een kun je nergens kopen.”
Het onderhoud van de tuin is zo arbeidsintensief dat dit het levenswerk is geworden van Nelis Middel. Hij laat zien hoe hij bomen en struiken in model houdt: „De takken moeten zich spreiden, zoals de vingers aan je hand. Wat daarbuiten valt, mag worden weggeknipt.” Hij snoeit takje voor takje, blad voor blad en laag voor laag. In drie weken tijd is hij alle perken langs geweest en begint het onderhoud weer van voor af aan. Voor het snoeien van de bomen wordt af en toe een Japanse tuinman ingevlogen. De bomen staan te dicht op elkaar voor een hoogwerker, dus de Japanner klimt met zaag en snoeischaar naar boven.
Oud beeldmateriaal
Oude foto’s en het teruggevonden beplantingsplan vormen de basis van waaruit er wordt gewerkt om het Japanse karakter in stand te houden. Een studiereis naar Japan zit er niet in, al zou Middel weleens willen zien hoe een tuin daar is ingericht.
Beelden en lantaarns zijn een wezenlijk onderdeel van de tuin, maar ze zijn ook kwetsbaar. Daarom zijn ze in de loop der jaren vervangen door replica’s die beter bestand zijn tegen de zeewind die, ondanks de beschermende bomen rondom, fataal kan zijn. Bouchier wijst op een lantaarn met barsten. „Deze moet gerestaureerd worden, maar we zijn het er nog niet over eens of het knopje bovenop een gevolg is van verwering of dat het er oorspronkelijk zat.”
Dit vraagstuk valt echter in het niet bij de zorg over vernieling en diefstal, die zelfs deze tuin niet voorbijgaan. Een lantaarn verdween en in de vijvers zwemmen geen koikarpers meer, omdat die kostbare vissen verkeerd volk trekken. Overigens is niet alle vernieling opzettelijk. Achter een tempeltje is het mos wit uitgeslagen. „Verbrand omdat mensen er de as van hun geliefden hebben uitgestrooid.”
De Japanse Tuin op het Landgoed Clingendael is tot en met 10 juni geopend, en van 13 tot en met 28 oktober. Voor mensen met rolstoelen en rollators is er een beperkte route. Scootmobiels kunnen er niet in, honden worden niet toegelaten. www.denhaag.com/nl/event/1227/japanse-tuin-openstelling