Jeruzalem: haast maken tijdens de begrafenis van een kennis
Als je in Israël woont, krijg je vanzelf goede vrienden. Dat betekent dat je af en toe naar bruiloften en besnijdenissen moet. En dat je uitnodigingen krijgt voor begrafenissen.
De vader van vrienden is overleden. Zijn begrafenis in Jeruzalem vindt plaats twee uur voordat een beroemde rabbijn begraven zal worden. De politie heeft alle wegen naar de begraafplaats al afgesloten. Met de tram en bus komen mijn vrouw en ik een heel eind. De rest lopen we, gelukkig heuvel af.
We zijn een uur te vroeg. Een andere begrafenis is nog niet eens begonnen. Oude bekenden –grijze mannen van een jaar of zeventig– begroeten elkaar hartelijk. Twee van hen voeren een gesprek over de voor- en nadelen van operaties met een robot.
Wij besluiten een kopje koffie te drinken in het restaurant van een ziekenhuis op enkele honderden meters van de begraafplaats. Na drie kwartier keren we terug. Onze vrienden zijn er intussen ook. Als de in het zwart geklede ultraorthodoxe mannen van de begrafenisonderneming zijn gearriveerd, kan de plechtigheid beginnen. Een kleinzoon vertelt over het leven van zijn grootvader. Een zoon zegt het gebed. De mannen van de begrafenisonderneming bidden mee. De oudste geeft de aanwezige mannen een hand. „Sterkte, namens het hele volk Israël”, zegt hij tegen mij.
Dan wordt de overledene op een draagbaar naar het blauwe begrafenisbusje gebracht. Aan de zijkanten om de draagbaar heen staan bankjes voor de dragers. Het busje rijdt naar de weg en wacht op de volgauto’s. De begraafplaats is groot en alleen kenners weten er de weg. Er zijn slechts twee auto’s. Omdat de politie de wegen had afgesloten, kon niet iedereen er zijn.
Op de begraafplaats wordt de overledene in het graf gelegd. Zijn zoon en de mannen van de begrafenisonderneming zeggen opnieuw de gebeden. Dan pakken mannen om de beurt een schep en dichten het graf.
Het is allemaal indrukwekkend en verloopt met respect. Maar opeens verandert de sfeer. De ultraorthodoxe mannen excuseren zich en stappen naar de blauwe auto. „We hebben nog plaats”, roepen ze. „Maar wel snel. En geen vrouwen.”
Even later zit ik samen met een bekende tussen de mannen op een van de zijbanken van de begrafenisauto. Hun gesprek gaat vooral over de vraag hoe het deze dag allemaal moet. Een van hen roept tegen de chauffeur: „Schiet een beetje op, we hebben nog veel te doen.”
Bij de poort van de begraafplaats staat een roodharige vrouw druk te telefoneren: een kleindochter. Ze is net gearriveerd. „Ik ben van alle kanten om de begraafplaats heen gereden”, zegt ze. „Eindelijk zei een politieagente: Rij maar door.”
Mijn vrouw en ik besluiten naar het busstation te wandelen. Als we de berg af lopen, komen we honderden orthodoxe mannen tegen.
De politie heeft de autoweg tussen Tel Aviv en Jeruzalem afgesloten. Wandelaars hebben vandaag alle ruimte. Steeds meer ultraorthodoxen trekken richting begraafplaats. Het wordt drukker en drukker.
Het zijn alleen mannen en jongens. Hoe moet dit? Mijn vrouw is de enige vrouw op een brede weg die zwart ziet van de mannen. Gelukkig kunnen we langs de autoweg een trapje op en even afstand nemen. Zo zien we hoe tienduizenden mannen voor, naast en achter de auto lopen waarin het lichaam van de beroemde rabbijn ligt.