„Rijdt u langzaam, er steken padden over!”
Duizenden mensen in het land spannen zich elk voorjaar in om te voorkomen dat padden massaal worden geplet in het verkeer. Een avond bij de afdeling Delfland van de KNNV, vereniging voor veldbiologie.
Ach! Teleurgesteld constateert Tanja Verbeeten dat er ondanks haar inspanningen toch weer een pad is doodgereden. „Twee kon er ik nog redden, maar er is er toch één doodgereden. Die vrouw in de auto zei nog wel dat ze voorzichtig zou rijden en toch gebeurde het weer!”
Verbeeten is coördinator van de natuurliefhebbers die in de avondschemering padden veilig naar de andere kant brengen van de Middelweg, op de grens van Delft en Den Haag. De diertjes steken die weg over als ze van hun leefgebied terugkeren naar het water waar ze geboren zijn om zich daar voort te planten. De padden doen dit opnieuw als ze na het eitjes leggen teruggaan naar hun woongebied.
Zodra de schemering valt over de Middelweg, een strook asfalt tussen twee recreatieterreinen, komt er beweging. De padden die in de sloot langs de Delftse Hout hun eitjes hebben gelegd, steken massaal over naar de andere kant.
Seintje
Aanvankelijk is er niets te zien en passeren er een auto en een paar fietsers. Dan is het alsof de padden een seintje hebben gekregen dat ze de weg over kunnen. Op luttele meters van elkaar kruipen ze door de berm, richting het asfalt.
Padden hoppen niet, zoals kikkers, maar kruipen pootje voor pootje voort en nemen de tijd om op de weg even uit te blazen. Dit is geen drukke verkeersader, maar een auto en zelfs een fiets kan hier over zo’n 500 meter aardig wat amfibieën doodrijden.
In het donker urenlang patrouilleren als het ook nog regent en koud is, is niet zo vreemd als het lijkt, want de weg leidt behalve naar enkele huizen ook naar de Hertenhorst. Deze horecagelegenheid genereert juist ’s avonds en ’s nachts verkeer.
Noodzaak
De paddentrek begint soms al eind februari en duurt afhankelijk van het weer tot eind april. Temperatuur en vochtigheid zijn bepalend. Vanaf 6 graden komen de diertjes uit de schuilplaats waar ze hebben overwinterd en trekken naar het water waar ze geboren zijn. Dit kan wel 800 meter ver zijn, en dat is niet weinig voor een dier van een centimeter of tien dat zich niet tot de sprinters mag rekenen.
Geert van Poelgeest, voorzitter van de afdeling Delfland van de KNNV, pakt een pad op van het asfalt. Routineus draait hij het diertje ondersteboven. „Kijk, een mannetje. Hij heeft knobbels aan zijn voorpoten waarmee hij zich bij het paren aan het vrouwtje vastklemt.”
Voorzichtig zet hij het beestje in de berm. „Voordat je een pad oppakt moet je altijd kijken in welke richting hij zich beweegt. Ze komen niet allemaal uit hetzelfde watertje. De één heeft de paartijd al achter de rug, terwijl de ander nog op weg is om te gaan paren.”
De padden hier zijn vrij klein, hoogstens twee jaar oud, schat Van Poelgeest. Onder gunstige omstandigheden kunnen ze een jaar of zeven worden en een centimeter of tien. De mannetjes blijven wat kleiner, de vrouwtjes kunnen een centimeter meer bereiken.
De paddentrek is noodzakelijk voor het voortbestaan van de diertjes, maar vormt ook de grootste bedreiging. De gifstoffen in de huid en de klieren in de kop zorgen ervoor dat veel rovers zich twee keer bedenken voordat ze een pad of larf eten. Alleen de ringslang en de egel hebben geen moeite met de giftige cocktail, die voor de mens niet gevaarlijk is, maar die je vanwege de irritatie toch liever niet in je ogen krijgt. Als de larven volgroeid zijn, verlaten ze het water en zwermen uit op zoek naar een leefgebied. Ook voor hen is een weg een enorm obstakel.
Stress
Overheden leggen tegenwoordig tunnels aan waar de diertjes met kunststof stroken naartoe worden geleid. Dierenbeschermers graven her en der emmers in, waar trekkende padden intuimelen. De emmers worden aan de andere kant van de weg geleegd, zodat de beestjes veilig verder kunnen.
De afdeling Delfland van de vereniging voor veldbiologie –„we zijn licht anarchistisch”– werkt niet met emmers. „Dat levert onnodige stress op en je moet de emmers ’s avonds om elf uur en ’s ochtends om zeven uur legen. Daar krijgen we geen mensen voor”, verklaart Van Poelgeest.
De afdeling telt honderden vrijwillige medewerkers die op vijftien plaatsen padden overzetten. Met bijna 5500 padden, 950 salamanders en bijna 850 bruine kikkers die vorig jaar werden overgezet, hoort de afdeling tot de succesvolste paddenbeschermers. Landelijk worden er jaarlijks zo’n 250.000 diertjes overgezet.
Naarmate de duisternis de Middelweg steviger in zijn greep krijgt, neemt het aantal overstekende padden toe. Het vergt ondanks de meegebrachte zaklampen enige oefening om ze bijtijds te zien, maar de dames in reflecterende hesjes die deze avond wandelend en fietsend surveilleren, kennen het klappen van de zweep. Ze laten zich niet bedotten door de populierenproppen die halverwege liggen en op enkele meters moeilijk te onderscheiden zijn van een pad die plat op de weg even uitrust. „Veertig al”, roept een van hen als we elkaar tegenkomen. „Achttien”, antwoordt Van Poelgeest.
Dubbeldekker
Eén vrouwtjespad is wel goed te zien, een mannetje heeft zich op haar rug vastgeklemd en laat niet los. „Een dubbeldekker”, glimlacht de vrouw die het duo oppakt en een paar meter verplaatst.
„Heren, heren!” Tanja Verbeeten spreekt twee mannen aan die in het schijnsel van de maan over een zandpaadje langs het water joggen. „Willen jullie niet daar lopen, maar hier over het asfalt, want dan is het risico dat je padden doodtrapt een stuk kleiner.”
Welwillend verleggen de heren hun koers en draven voort. Ook fietsers en scooterrijders die worden aangesproken met het verzoek vooral langzaam te rijden en goed op te letten, reageren opvallend begripvol terwijl het toch ook bedreigend kan zijn om op een donker weggetje te worden gestopt.
Trage amfibieën
Gewone padden zijn amfibieën die, anders dan kikkers, het grootste deel van hun leven buiten het water doorbrengen. Bos, weiland, akker- en grasland, spoorbermen, duinen, moeras en braakliggend terrein zijn favoriet, maar ook in tuinen en parken komen ze voor. De aantallen gaan achteruit omdat dergelijk leefmilieu steeds meer wordt aangetast en ingeperkt. Padden hebben niet de sterke achterpoten waarmee kikkers zo goed kunnen zwemmen en springen en bewegen zich een stuk trager.
De dieren komen in bijna heel Europa voor, behalve in Ierland. Ook in delen van Rusland en Turkije en in een strook van Noordwest-Afrika is de gewone pad te vinden. Kieskeurig is hij niet, de dieren eten insecten, wormen en rupsen, maar ook wel jonge vogeltjes en muizen. Grote prooien drukken ze met behulp van hun oogspieren naar hun maag, waardoor ze in staat zijn opvallend grote prooien naar binnen te werken.
Zelf proberen ze hun vijanden af te schrikken door zich op te blazen en hoog op de poten te gaan staan, zodat ze groter lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Padden leggen hun eitjes in lange snoeren in het water. Ook visrijk water is geschikt, omdat veel vissen de larven niet erg lekker vinden. Karpers en brasems echter zijn alleseters die ook een larf of een jonge pad niet versmaden.