Javaanse moslims gingen na 1850 uiteen in witten en roden
Zendelingen in Nederlands-Indië beschreven het dagelijks leven in de kolonie. Na 1850 merkten zij dat de moslimgemeenschap op Java zich opsplitste. De Abangan was niet zo dogmatisch, de Putihan was orthodox, antikolonialistisch en gevaarlijk.
Religiewetenschapper dr. Maryse Kruithof (Universiteit Utrecht) bracht dit donderdag naar voren op het symposium ”Geschiedenissen van de islam in Nederland en Vlaanderen tot 1955” in het Belgische Leuven.
De contacten tussen zendelingen en de bevolking van Nederlands-Indië behoorden tot de vroegste ontmoetingen tussen Nederlanders en moslims, aldus Kruithof. De zendelingen schreven talrijke brieven, rapporten, dagboeken en reisverslagen over het dagelijks leven in de kolonie. Omdat de zendelingen vaak decennia op dezelfde plek bleven, kregen ze een goed inzicht in de volksaard. Academici maakten dankbaar gebruik van hun observaties, hoewel de analyses van de zendelingen –vaak eenvoudige mensen– te wensen overlieten.
Javanisme
Regelmatig signaleerden zendelingen dat de bevolking oude religieuze gewoonten aanhield. Zeker bij ziekte en overlijden riepen mensen tal van geesten op. „Men prevelde dan allerlei toverformules waarin Allah soms voorkwam, en vrijwel altijd een aantal namen van andere goden.”
Zendelingen stelden daarom dat deze mensen eigenlijk geen moslim mochten worden genoemd. Zelf spraken ze over „syncretisme”. Zendeling Samuel Eliza Harthoorn van het Nederlandsche Zendelinggenootschap (NZG) stelde voor de term „Javaanse islam” of „Javanisme” te gebruiken.
Zendelingen van het NZG merkten als eerste westerlingen op dat de islamitische gemeenschap zich in de 19e eeuw opsplitste. Een kleine groep Javanen –die zichzelf Putihan (de witten) noemde– ging zich meer en meer richten op de islam zoals die in Arabië werd beleefd. De Putihan ging zichzelf zien als orthodox moslim en wilde de islam op Java ontdoen van allerlei „bijgelovige zaken.” De bevolking die vasthield aan Javaanse religieuze tradities –de meerderheid– bestempelden zij als de Abangan (de roden).
NZG-zendeling Carel Poensen schreef in de jaren 80 dat de Putihan steeds meer invloed kreeg. Hij noemde dit gevaarlijk, want zij hield er sterk antikoloniale ideeën op na. Ook zouden vrouwen worden achtergesteld, wat polygamie en echtscheiding in de hand werkte. Poensen had meer op met Abangen. Omdat deze groep weinig begrip had van de islamitische dogmatiek en sharia, was zij gemakkelijker te benaderen door zendelingen.
Een uitgever zag wel brood in de brieven van Poensen. Onder meer de beroemde arabist en islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936) recenseerde het werk van de zendeling. Hoewel Snouck redelijk positief was over de bundel, stelde hij dat Poensen geregeld de plank missloeg. Zo weersprak de arabist dat de islam op Java als een „dun vernis” over de Javaanse natuurgodsdienst lag. Hij gaf toe dat er sprake was van enig syncretisme, maar het christelijk geloof in Europa was net zo goed vermengd met pre-christelijke elementen, aldus Snouck. Ook zou volgens hem nergens in de islamitische wereld een pure vorm van de islam te vinden zijn.
Naast Kruithof sprak onder meer student Vera Crienen uit Nijmegen. Haar bijdrage ging over het „zich ontwikkelend religiebegrip” bij Hugo de Groot. Zij moest echter eerst goed uitleggen wie deze man was. Want hoewel De Groot –die gevangen zat in Slot Loevestein en daaruit in een boekenkist ontsnapte– in Nederland overbekend is, deed zijn naam bij weinig Vlamingen een belletje rinkelen.