David Brainerd bracht het Evangelie bij de inheemse bevolking van Amerika
„Het leven van David Brainerd. Wonderlijke man! Hoeveel strijd, hoeveel benauwdheid, welk een verlatenheid, hoeveel kracht, welk een vooruitgang, welke overwinningen in uw verscheurd gemoed! Ik kan geen woorden vinden om uit te drukken wat ik voel als ik aan u denk.”
Zo vertolkt de bekende Schotse predikant Robert Murray M’Cheyne zijn mening over de puriteinse zendeling David Brainerd (1718-1747). Op 20 april is het 300 jaar geleden dat hij werd geboren.
Slavenhandel en allerlei vormen van rassendiscriminatie leggen een smet op de geschiedenis van het Amerikaanse volk. Daarbij verdient de behandeling van de oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten, de indianen, geen schoonheidsprijs. De geringe pogingen van de blanken om hen met het Evangelie in aanraking te brengen, waren lange tijd niet succesvol.
Engelse puriteinen die in de zeventiende eeuw de basis legden voor de Amerikaanse koloniën wilden vanaf het begin het zendingswerk aanpakken. Na het pionierswerk van John Eliot (1604-1690) duurde het een eeuw voordat David Brainerd in 1745 met zendingswerk onder de indianen van de Forks of the Delaware in New Jersey in Noord-Amerika begon. Zestien maanden bleef hij daar, totdat de tuberculose hem velde.
Zijn dagboek en reisverslag geven een indruk van zijn bediening. Jonathan Edwards (1703-1758), die Brainerds begrafenis leidde, maakte zijn nagelaten manuscript gereed voor de pers. Centraal in zijn autobiografische aantekeningen staan zijn geestelijke werkzaamheden. De rijkdom van zijn innerlijke ervaringen gaat vergezeld van een zware strijd met vlagen van moedeloosheid. De gouden draad door Brainerds verhaal is de aanwezigheid van Gods onpeilbare genade. In zijn psychische zwakte mocht hij Gods ondersteunende genade op een bijzondere manier ervaren. Met recht kunnen we zeggen dat Gods kracht in zijn zwakheid werd volbracht.
Doorbraak
Zijn puriteinse opvoeding in Haddam, een dorp gelegen in de Connecticut River Valley, tekende zijn hele leven. Toch bekent hij in zijn jeugd als een vrome farizeeër te hebben geleefd. Indrukken van zijn verlorenheid gingen over. Gods soevereiniteit was hem eerst een steen des aanstoots. Het boekje van de predikant Salomon Stoddard, ”Een leidsman tot Christus”, was het middel om hem af te snijden van al zijn ernstige pogingen om tot geloof te komen.
In juli 1739 kwam de doorbraak en werden de banden van zijn ongeloof en vijandschap verbroken. Een heerlijke openbaring van God in Christus vervulde zijn ziel. Hij werd niet alleen ingewonnen voor Gods vrije genade, maar mocht deze ook proeven en smaken. Een nieuwe wereld ging voor hem open. „Mijn ziel was zo ingenomen en verlustigd met de uitnemendheid, begeerlijkheid, grootheid en andere volmaaktheden van God, dat ik in Hem als verzwolgen werd, ten minste in zo’n mate dat ik, zoals ik mij herinner, eerst geen gedachte had over mijn eigen zaligheid en ik dacht nauwelijks dat er zo’n schepsel in de wereld was als ik.”
In het jaar van zijn geestelijke bevrijding liet Brainerd zich inschrijven bij het Yale College in New Haven. Hier was hij getuige van een geestelijke opwekking. De bekende Engelse opwekkingsprediker George Whitefield (1714-1770) sprak tijdens een rondreis door de Amerikaanse koloniën ook voor de studenten van het college. Velen werden door zijn prediking geraakt.
De opwekking zette door toen Gilbert Tennent (1703-1764) in maart 1741 de school bezocht. Er kwam ook verzet tegen de opwekkingspredikers, onder anderen van de rector, Thomas Clap. Omdat Brainerd een oordeel uitsprak over de geestelijke staat van een regent van de school en hierover geen schuldbelijdenis wilde doen, werd hij door de rector van school gestuurd. Later had Brainerd spijt van de onchristelijke manier waarop hij zijn oordeel had geveld.
Vriendelijke ontvangst
Hoewel Brainerd zijn opleiding niet had afgemaakt, kreeg hij toch preekbevoegdheid. Hij preekte, bezocht gezelschappen en bereidde zich in gebed en verdere studie voor op zijn taak als zendeling. Zijn contacten met predikanten die betrokken waren bij de opwekking, zoals Jonathan Edwards, waren hem tot grote steun en bemoediging. Hij voelde zich geroepen om onder de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, de indianen, te gaan werken. Eerst maakte hij kennis met hun cultuur en leefwijze. Weinigen hadden het na John Eliot gewaagd om naar hen toe te gaan. De verschillende oorlogen met de kolonisten hadden het wantrouwen bij de indianen versterkt.
Onder het drukkende gevoel van zijn eigen onwaardigheid verliet Brainerd New York om zijn werk onder de stam van de Moheganen in Massachusetts te beginnen. Zijn bezoek aan John Sergeant, die in Stockbidge met zendingswerk begonnen was, was voor hem een oase. En de ontvangst bij de indianen viel hem alles mee. Zij waren vriendelijk en luisterden belangstellend naar zijn boodschap, waarbij een tolk zijn woorden overbracht. Deze tolk, Moses Tunda Tatamy, werd zijn eerste dopeling.
Brainerds grootste last was zijn psychische zwakte. De indianen merkten gelukkig niet dat hij zo moedeloos was. Hij schreef na enkele dagen in zijn dagboek: „Ik was in mijn eigen ogen bijzonder onwetend, zwak, hulpeloos, onwaardig en geheel onbekwaam tot mijn werk. Het scheen mij toe dat ik nooit enige dienst zou doen of enig succes zou hebben onder de indianen. Mijn ziel was moe van het leven en ik verlangde bovenmate naar de dood.” Vanwege diepe gevoelens van onwaarde en moedeloosheid scheen zijn nieuwe taak hem een onmogelijke opgave te zijn. Toch liet hij het preken niet na. Na veel gebedsworsteling en meditatie kreeg hij kracht om ermee door te gaan.
Bekeerlingen
De gure winter van 1743-1744 vergde veel van de gezondheid van de zendeling. Geestelijk kende hij diepe dalen van aanvechting en hoogtepunten van Gods aanwezigheid. Hij voelde zich geroepen om naar een indianenstam in de Forks of Delaware in Pennsylvania te gaan. Er wachtte hem ook nog een examen en officiële bevestiging als zendingspredikant.
In Crossweeksung preekte hij met volle vrijmoedigheid onder het volk van het land. De indianen waren hongerig om het Woord van Christus te horen. Een aantal van hen kwam tot geloof. Zij wilden zich laten dopen en kregen daarvoor catechetisch onderwijs. Na verloop van tijd werden 25 indianen gedoopt. Dit aantal was boven verwachting. Brainerd schrijft: „Het is opmerkelijk dat God dit werk onder de indianen begon in een tijd dat ik niet de minste hoop had en voor mijn begrip het minst redelijke vooruitzicht van het zien van een werk van genade dat onder hen voortgang had.” Crossweeksung werd voor Brainerd een poort van de hemel.
Een ander hoogtepunt was een avondmaalsviering in Cranberry. Toen was een ware herleving onder het volk in volle gang. Wat was Brainerd blij als zijn huis vol zat met christenindianen die over niets anders spraken dan over God en goddelijke zaken. Hij voelde „een zoete vereniging van de ziel” met hen. „Mijn hart was aan hen verbonden en ik kan niet zeggen dat ik in een lange tijd zo’n aangename en vurige liefde tot de broederen gevoeld heb en ik zag ook in hen blijken van dezelfde liefde.” De eerste avondmaalsviering onder de indianen ging met grote kracht gepaard. De gemeente in Cranberry groeide. Dit betekende voor Brainerd intensieve pastorale zorg.
Hemel op aarde
De lichamelijke zwakte van de zendeling nam toe. Geestelijk werd hij bijzonder toegerust en ook verminderden zijn vlagen van neerslachtigheid. Regelmatig bezocht hij collega-predikanten met wie hij zijn ervaringen kon delen. Ook ging hij naar andere plaatsen waar indianen woonden.
Het was zijn lust en zijn leven om het Evangelie te verkondigen, maar zijn lichaam was zo verzwakt dat hij maar kort kon spreken. Hij werd getroffen door tuberculose. Steeds meer raakte hij uitgeput. Toch kreeg hij kracht om hier en daar voor te gaan en vrienden te bezoeken. Zijn overpeinzingen namen niet af en zijn gebeden bleven vurig. Zo schrijft hij: „Tegen de middag zag ik dat God het hoogste goed is en dat in Zijn aanwezigheid het leven is en ik begon te verlangen om te sterven, opdat ik bij Hem in een staat van bevrijding van alle zonde mocht zijn.”
Brainerds wens ging spoedig hierna in vervulling. De ziekte sloopte zijn lichaam, waardoor hij de nodig verpleging moest krijgen. Die vond hij in het huis van de predikant Jonathan Edwards in Northampton. De dokter die ontboden werd, gaf Brainerd geen enkele hoop op herstel. Edwards vroeg aan zijn dochter Jerusha of zij de uitgeputte zendeling wilde verplegen. Dat deed zij met liefde en zorg.
De laatste weken van zijn leven waren voor Brainerd een hemel op aarde. Op 9 oktober 1747 blies hij de laatste adem uit. Hij was gewillig om afscheid te nemen van zijn geliefden, ook van Jerusha, met wie hij zich zo verbonden wist. „Wij zullen een zalige eeuwigheid met elkaar doorbrengen”, voegde hij haar toe. Jerusha volgde hem kort na zijn overlijden. De twee liggen naast elkaar begraven op de grote begraafplaats in Northampton aan de Bridge Street.
Jonathan Edwards leidde de begrafenis van Brainerd. Hij hield een indrukwekkende preek over 2 Korinthe 5:8. Daarin gaf hij een schets van het karakter van de jonge zendeling. „O, dat de dingen die in deze bijzondere persoon gezien en gehoord werden, zijn heiligheid, hemelsgezindheid, arbeid, zelfverloochening, zijn opmerkelijke toewijding in hart en praktijk tot de eer van God, zijn wonderlijke gemoedsgesteldheid die zich zo standvastig openbaarde onder de verwachting van de dood en de pijnen en smarten die dit met zich meebrachten, ons als predikanten en volk, in ons een schuldig gevoel van de grootheid van het werk dat wij in deze wereld te doen hebben, mogen opwekken.”
„O, mijn dierbare Zaligmaker!”
„Onder het gebed behaagde het God om zulke onuitwisbare vertroostingen in mijn ziel uit te storten, dat ik een tijd lang niet anders kon doen dan steeds uitspreken: „O, mijn dierbare Zaligmaker! Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Had ik duizend levens gehad, dan zou mijn ziel die graag hebben afgelegd om met Christus te zijn.” Mijn ziel heeft nooit eerder zo veel van de hemel genoten; het was de meest zuivere en de meest geestelijke ure van gemeenschap met God die ik ooit gevoeld heb.”
Uit: David Brainerd, ”Leven van kracht tot kracht”
Bij het zien van Gods heerlijkheid
„Ik wist dat ik nooit eerder iets gezien had dat vergelijkbaar was met haar schoonheid en uitnemendheid. Het was geheel verschillend van alle begrippen die ik ooit van God of Goddelijke zaken gehad had. Ik had geen bijzonder begrip van enige Persoon in de Drie-eenheid, zowel de Vader, de Zoon als de Heilige Geest, maar het openbaarde zich als Goddelijke heerlijkheid die ik toen zag. En mijn ziel „verheugde zich met een onuitsprekelijke vreugde” om zulk een God te zien, zulk een heerlijk Goddelijk Wezen. Ik werd inwendig vergenoegd en voldaan dat Hij God is, voor eeuwig en altoos. Mijn ziel was zo ingenomen en verlustigd met de uitnemendheid, begeerlijkheid, grootheid en andere volmaaktheden van God, dat ik in Hem als verzwolgen werd, ten minste in zo’n mate dat ik, zoals ik mij herinner, eerst geen gedachte had over mijn eigen zaligheid en ik dacht nauwelijks dat er zo’n schepsel in de wereld was als ik.
Aldus bracht God mij, zo ik vertrouw, tot een hartelijke genegenheid om Hem te verhogen en op de troon te zetten, alsook om voornamelijk en uiteindelijk Zijn eer en de heerlijkheid van Hem als Koning van het heelal te bedoelen.”
Uit: David Brainerd, ”Leven van kracht tot kracht”