Opinie

Werken aan hoger niveau adviseurs kerkorgels

Orgeladviseurs zijn niet altijd wat ze zeggen te zijn. Er is kritiek op hun deskundigheid en betrokkenheid. S. M. W. Bezemer pleit daarom voor scholing en duidelijke afspraken.

25 June 2004 13:49Gewijzigd op 14 November 2020 01:21

In het Reformatorisch Dagblad van 9 april vroeg de oud-voorzitter van de Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk, drs. W. A. Kirpestein, aandacht voor het kerkorgel als kunstwerk. Orgels bouwen en restaureren is een superspecialisme, waarop adequaat bestuurlijk toezicht nodig is, zodat kerkbesturen ervan op aan kunnen dat ze waar voor hun geld krijgen, aldus drs. Kirpestein.

In het Reformatorisch Dagblad van 17 mei stond een artikel over het nieuwe College van Orgeladviseurs Nederland, dat onlangs werd opgericht om het beroep van orgeladviseur te beschermen. Het beroepsveld gaat voor zichzelf een certificeringstraject opzetten. Er is een regulatief gepresenteerd waarin spelregels zijn opgesteld die zelfregulering en transparantie van de sector beogen.

Als oud-secretaris van een plaatselijke orgelcommissie heb ik naar aanleiding van deze artikelen een aantal vragen over de praktijk van het orgeladvies. Ook bereiken mij regelmatig klachten over het functioneren van orgeladviseurs. Ze doen te weinig, laten zich tijdens de bouwfase nauwelijks zien en er zijn twijfels over hun bouwtechnische competentie. En waarom moet een orgeladviseur zo veel kosten? Deze onvrede leeft bij kerkvoogdijen, orgelcommissies en anderen die zich op een of andere manier met de restauratie of nieuwbouw van orgels bezighouden.

Toezicht
Welke rol heeft een adviseur in het bouwproces van een kerkorgel? Kirpestein spreekt over toezicht. Zijn opmerking dat je zonder toezicht nauwelijks tot optimalisering van het kunstwerk komt, vind ik nogal pretentieus. Bij toezicht denk ik vooral aan een architect die de uitvoering van het eigen ontwerp en het bestek controleert. Maar daarvan is hier geen sprake. Toezicht zoals dat in de bouw plaatsvindt, is in de orgelbouw nauwelijks aan de orde. Dat komt omdat niet de toezichthouder, in casu de orgeladviseur, het plan, het bestek en de uitvoeringstekeningen maakt, maar de orgelmaker zelf.

Plan en uitvoering komen overigens al voor een belangrijk deel vast te liggen bij de keuze van de orgelmaker. Veel meer dan in de bouw is het laten maken van een orgel in de eerste plaats een zaak van vertrouwen. En een goede orgelmaker heeft er zelf ook alle belang bij dit vertrouwen te honoreren en de opdrachtgever waar voor zijn geld te bieden.

Een orgeladviseur kost in beginsel 7 procent van de bouwkosten, een beloning die in de buurt komt van het gemiddelde honorarium van een architect. Een vergelijking tussen orgeladviseur en architect ligt dus voor de hand.

Architect word je na het afronden van een studie op universitair niveau. Over een opleiding tot orgeladviseur is mij niet meer bekend dan het meelopen bij enkele projecten met een meer ervaren collega.

Een architect is ook nog eens aansprakelijk voor het werk dat hij heeft geleverd. Bij de orgeladviseur ligt dat anders. Hij geeft immers slechts adviezen. Neemt een opdrachtgever die adviezen over, dan is in eerste instantie hij en niet de orgeladviseur aansprakelijk voor eventuele minder prettige gevolgen. Problemen die het gevolg zijn van een verkeerd advies zijn dus voor de opdrachtgever.

Opleiding
In 1982 schreef drs. Paul Peeters in het tijdschrift Het Orgel in een artikel met de titel ”Naar een opleiding tot orgeladviseur?”: „Teveel is het college van orgeladviseurs tot nu toe een soort esoterische club gebleken, die, voor de buitenwereld, op onduidelijke wijze voorziet in het in stand houden en het laten voortbestaan van zichzelf.” Peeters zegt het een goede zaak te vinden „dat de Vereniging van Orgelmakers in Nederland (VON) zich sedert geruime tijd ook met de problematiek rond de orgeladviseur bezighoudt. Zo heeft de VON een lijst met normen voor adviseurs opgesteld en heeft ze er bij de adviseurs op aangedrongen dat zij -evenals de orgelmakers- een vereniging zouden oprichten.”

Het heeft 22 jaren geduurd, maar nu bestaat het College van Orgeladviseurs Nederland dan gelukkig eindelijk óók formeel. Het college heeft ook goede plannen: het wil de situatie doorzichtig maken, zorgen voor professionalisering, opleiding van jong talent, toelatingscriteria, certificering en een klachtenregeling. Het valt te hopen dat de uitwerking van deze plannen niet uitsluitend een interne aangelegenheid zal worden, maar dat men ook de juiste mensen van buiten zal weten aan te trekken.

In het licht van het bovenstaande lijkt mij het voor het welslagen van deze plannen een goede zaak om het huidige functioneren van de orgeladvisering nog eens tegen het licht te houden. Al was het alleen maar om de door het land gonzende onvrede met de bestaande situatie het hoofd te bieden.

Waard
Het gaat er inderdaad om dat de kerken waar voor hun geld krijgen, maar dan niet alleen van de orgelmaker maar ook van de orgeladviseur.

Wanneer Kirpestein vindt dat de kerk waar voor zijn geld mag verlangen, moet hij de bal niet enkel bij de kerkrentmeesters en de orgelmakers leggen. Het bovenstaande geeft immers alle aanleiding tot de vraag of de kerk júíst van het door Kirpestein vurig bepleite toezicht op kerkorgels wel waar voor zijn geld krijgt.

Ik wacht met belangstelling af wat er de komende tijd aan verbeteringen zal komen om de bestaande problematiek uit de wereld te helpen. De unieke Nederlandse orgelcultuur is een dergelijke inspanning meer dan waard!

De auteur is musicus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer