Recensie: Bundel over Luthers muzikale erfenis in Nederland
Het Reformatiejaar 2017 heeft onder andere een boek opgeleverd over de rol die de lutherse kerkmuziek in Nederland heeft gespeeld: ”Een door God geschonken gave”. Een lezenswaardige bundel, waarin de lutherse erfenis uit de ondertitel echter niet altijd aanwezig is.
De meest recente editie van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800, die in december in Utrecht werd gepresenteerd, is gewijd aan Luthers erfenis in de Nederlandse protestantse kerkmuziek. Het boek kwam onder redactie van Els Boon, Sebastiaan ’t Hart en Annemarie Houkes tot stand.
De inleiding van de bundel is gewijd aan Luthers opvattingen en invloed op het terrein van de kerkmuziek en op de liturgische en kerkmuzikale vernieuwingsbewegingen in de 20e eeuw. In dit overzicht wordt gerefereerd aan de bijdragen van de acht auteurs die aan dit jaarboek meewerkten.
Zorgelijk
Het boek opent met een interessant artikel van Dick Akerboom over de liturgie in Luthers tijd. Met onder andere visitatierapporten en reisverslagen geeft de auteur een beeld, maar hij maakt niet duidelijk hoe groot het aandeel van koor en gemeente was.
Twee karakteristieke zinnen uit deze bijdrage spreken voor zichzelf: „Veel bezoekers van de eredienst waren eigenlijk geen gelovige christenen, maar meer toeschouwers.” En: „In geen enkele evangelisch-lutherse kerk in de wereld wordt nog de orde van dienst gebruikt zoals die door Luther is gemaakt.”
Hans Jansen schrijft over het lutherse kerklied in calvinistisch Nederland gedurende de 19e en 20e eeuw. Hij begint zijn bijdrage met de opmerking dat het na de Reformatie twee eeuwen zou duren voordat de gereformeerden naast de psalmberijming van Datheen en de Eenige Gezangen meer lutherliederen zouden gaan zingen, en dat lutherse liederen in de calvinistische traditie aanvankelijk alleen in aanhangsels, appendices en vervolgbundels werden uitgegeven.
Hieruit blijkt dat Jansen de resultaten van decennia hymnologisch onderzoek heeft gemist; en de inleiding op dit boek maakt duidelijk dat de redactie deze kennislacune deelt. Dat is zorgelijk en het roept de vraag op in hoeverre kerkmusici de resultaten van onderzoek op hun vakgebied volgen.
Verder is het artikel van Jansen instructief: hij bespreekt de belangrijkste lutherse gezangboeken vanaf de 18e tot en met de 20e eeuw en ontwikkelingen die eraan ten grondslag lagen, geïllustreerd met voorbeelden van teksten en melodieën.
Utrecht
Een voorbeeld van een lokale liturgische en kerkmuzikale geschiedenis geeft Geert Procee met zijn bijdrage over twee eeuwen kerkmuziek in de evangelisch-lutherse gemeente in Utrecht.
In de 19e eeuw was de liturgie net zo sober en het aandeel van de gemeente net zo klein als bij de gereformeerden. Evenals in het gereformeerde protestantisme werd een zangkoor opgericht met als doel beurtzang in te voeren en de introductie van het nieuwe gezangboek te ondersteunen.
In de 20e eeuw werd in Utrecht een orde van dienst ingevoerd waarin het aandeel van gemeente een grote plaats had. Deze orde, die in 1904 werd geïntroduceerd, kent een dubbel Gloria, een schuldbelijdenis gevolgd door het Kyrie en een epistel- en Evangelielezing en liep daarmee vooruit op de Liturgische Beweging. Procee beschrijft ten slotte de invloed van Willem Mudde, die in Utrecht Mees van Huis als organist opvolgde.
Mudde
Dat de invloed van Mudde niet alleen lokaal maar vooral ook nationaal was, wordt duidelijk uit de bijdrage van Jan Hage. Hij beschrijft de opvattingen van de Duitse kerkmuziekvernieuwingsbeweging –geformuleerd in de publicaties van Oskar Söhngen, met name in diens bekende ”Theologie der Musik”–, die door Willem Mudde werden gepropageerd in Nederland.
Die opvattingen konden mede ingang vinden dankzij het feit dat Mudde Söhngens voorstelling van zaken als zou de kerkmuziekbeweging deel van het verzet in Duitsland zijn geweest hier onder de aandacht bracht. Hage geeft aan dat dit beeld niet juist is.
Daar kan aan worden toegevoegd dat onderzoek in de jaren 70 heeft aangetoond dat de afstand tussen Söhngen en Distler enerzijds en de nazibeweging anderzijds minder groot was dan velen graag geloofden. De invloed van Mudde in de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken was groot en herkenbaar in de opvattingen van Maarten Kooy, Willem Vogel en Frits Mehrtens en bij de Commissie voor de Kerkmuziek, waarvan deze musici lid waren.
Mieke Breij laat zien dat de opvattingen uit Duitsland ook Maarten Kooy en diens inspirator Dolf Hendrikse vormden. De laatste verplaatste zijn werkterrein naar Duitsland toen zijn idealen hier niet verwezenlijkt konden worden, terwijl Kooy een succesvolle kerkmuziektraditie in de Domkerk in Utrecht tot stand bracht.
De bijdrage van Paul van Trigt stelt de betekenis van de blindheid van dichter Jan Wit voor diens leven en werk aan de orde. Het artikel bevat interessante informatie, maar de plaats ervan in een bundel over de erfenis van Luther in de protestantse kerkmuziek in Nederland wordt niet duidelijk.
Klaas Holwerda vergelijkt het Liedboek voor de kerken (1973) met het ”Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk” (2013), waarbij hij vooral aandacht schenkt aan de verschillende categorieën liederen; in zijn beschrijving daarvan hebben liederen van lutherse herkomst ook een plaats, maar een marginale.
Zendingsfeesten
Jan Smelik stelt het repertoire dat op zendingsfeesten werd gezongen aan de orde. Die zendingsfeesten in de 19e en vroege 20e eeuw kunnen beschouwd worden „als protestantse kerkdiensten in de openlucht.” Daar werd graag gezongen uit de bundel van Johannes de Heer, het bredere Angelsakische repertoire en de gospel hymns.
Zendingsfeesten versterkten de band van protestanten en vormden een buffer tegen de wereld. De naoorlogse daaraan verwante verschijnselen zijn festiviteiten als de EO-Jongerendagen en het Flevo Festival. Ook ”The Passion” als product van de entertainmentindustrie is voor sommigen een manier om niet-christenen te bereiken. Een constante factor is het lied dat het geloof wil verspreiden en ook een recreatieve functie heeft.
Smelik concludeert dat het liedrepertoire niet meer identiteitsbepalend is, maar gebruikt wordt om mensen met uiteenlopende religieuze en ideologische achtergronden bij elkaar te brengen. Hij vindt deze bindmiddelen in een tijd waarin vaak religieus geïnspireerde confrontaties plaatshebben goud waard.
Deze editie van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800 is een lezenswaardige bundel. De lutherse erfenis uit de ondertitel is echter niet altijd aanwezig.
Een door God geschonken gave. Luthers erfenis in de Nederlandse protestantse kerkmuziek, Els Boon, Sebastiaan ’t Hart en Annemarie Houkes (red.); uitg. Meinema, Utrecht, 2017; ISBN 978 90 211 4489 4; 176 blz.; € 14,99.