Column: Les van de tijd
Lesgeven. Een vak apart. Er werd me gevraagd wat ik er zo mooi aan vond. Lastige vraag.
Ze zaten allemaal achter hun tafeltje. Klaar om hun vinger op te steken. Want elke keer als ik het vroeg, wisten ze allemaal wel iets waarvoor we samen zouden bidden. Voor oma die chemokuren kreeg. Voor de collega van papa die geopereerd moest worden en voor mama die veel pijn in haar rug had. Ik hoefde niet te wijzen op een goede luisterhouding. Nee, dit was een heel stil moment. Van betrokkenheid. Van openheid. Van blijdschap en van verdriet.
De juf schreef alles op. En we vouwden samen onze handen. Maar toen ging er nog een vinger omhoog. Aarzelend. Ik wilde al bijna zeggen: „Vertel het maar aan het einde van de morgen.” Toch vertelde haar blik me dat ze nu aan de beurt wilde komen. „Zeg het maar, Lisa.”
„Wilt u bidden voor…” En toen stokte haar stem. Tranen baanden zich een weg naar beneden over haar gezichtje. „Voor wie wil je dat we bidden?” vroeg ik. Het werd heel stil. Hier bleek een groot verdriet te schuilen. „Voor mijn zusje”, zei ze. „Welk zusje?” Ik twijfelde of ik wist dat ze een zusje had. „Of voor mijn broertje.” Haar stem verstikt in tranen.
Soms is er een tijd om te zwijgen. Dus ik wachtte. Begreep het nog niet helemaal. „Toen ik in mijn moeders buik zat, was ik samen met mijn tweelingbroer of -zus, maar die is gestorven. En nu mis ik die heel erg.” Haar schouders schokten. Pijn om dat wat was en nooit meer terugkwam.
Het was pauze. Ik keek even naar buiten. Een beetje bezorgd. Ging het wel met Lisa? En daar zag ik haar. Ze huppelde langs. Met een vrolijk gezicht. Ze speelde haar spel.
Leerde dit kind mij niet dat er een tijd was van lachen en een tijd van huilen? Een tijd om te kermen en een tijd om op te springen? Een tijd om je verdriet te uiten en een om tijd weer te mogen lachen?
Wim maakte in diezelfde pauze ruzie. Met Jelle. Ik liep erheen en trok de twee vechtersbazen uit elkaar. De boosheid droop van hun gezicht. Het was niet eerlijk gegaan met voetballen! Ik maande de twee jongens even bij me te komen om dit na schooltijd uit te praten. Toen ze er zaten, keek ik naar hun gezichten. Een beetje bezorgd. Ging het wel met die jongens? En wat zag ik? Twee vrolijke gezichten. „Sorry, Wim.” „Sorry, Jelle”, klonk het gul uit beide monden. Ik hoefde niets meer te zeggen.
Leerden deze jongens mij niet dat er een tijd was van oorlog en een tijd van vrede? Een tijd om elkaar de waarheid te vertellen en een tijd om het met een groot hart weer bij te leggen?
Het mooie van lesgeven op school? Misschien zit het mooie niet in het lesgeven aan kinderen, maar in het les krijgen van kinderen. De les dat er een tijd is om kind te zijn en een tijd om te worden als een kind. Dat is pas echt een vak apart.