Verlegenheid over profetische spreken kerk
De kerk heeft te spreken richting de overheid, maar moet dat individueel of als instituut? En wanneer is er sprake van een echte crisis, zodat de kerk duidelijk moet spreken? De inleiders op een zaterdag in hogeschool de Driestar gehouden studiedag over de verhouding tussen kerk en overheid in een multiculturele samenleving gingen vooral op dit punt uiteen.
Voor ongeveer 120 aanwezigen gaven verschillende prominente sprekers uit de kerk en de politiek zaterdag in Gouda hun visie op het thema ”De boodschap van de kerk en het luisterend oor van de overheid”.
Minister van Justitie J. P. H. Donner pleitte voor een „overheid bij de gratie Gods. De kerk mag en moet spreken en de overheid moet luisteren, maar willen we dat ook? We bidden voor de overheid, maar bidden we ook voor haar beleid?” Het gaat bij kerk en overheid om tweeërlei gezag, macht en gemeenschap. „Te vaak zijn die twee verward, tot schade voor de overheid maar tot nog groter schade voor de kerk.”
Al moeten we kerk en staat uit elkaar houden, geloof en overheid vallen niet te scheiden. Overheid en samenleving kunnen volgens Donner pas goed en stabiel functioneren als zij berusten op gedeelde waarden en tradities. De overheid heeft belang bij bezinning op het waartoe en waarom van samenleven. In het kader van een afkalvend verlichtingsideaal -met de verabsolutering van vrijheid van alle bindingen-, pleitte Donner voor een samenleving gebaseerd op menswaardigheid en gerechtigheid. „Individu en samenleving hebben geen betekenis zonder de ander. Beide zijn geschapen naar Gods beeld.” Christenen hebben volgens hem wel een onmisbare bijdrage in het publieke debat over levensbeschouwelijke visies op staat en samenleving.
De Leidse ethicus prof. dr. G. G. de Kruijf stelde dat de kerk het in Europa altijd moeilijk heeft gehad met democratie omdat ze andersdenkenden nauwelijks kan erkennen. „Ze beschouwde zichzelf het liefst theocratisch als rechtstreekse partner van de overheid.” Pas na de Tweede Wereldoorlog heeft de kerk vanwege de „onstuitbare” ontwikkeling van de democratie zich daarbij moeten neerleggen. „Al raakt het geloof wel degelijk aan alle vragen van de samenleving, de kerk moet zich institutioneel niet met de politiek bemoeien. In het parlementaire debat moet niet getuigd worden, maar geargumenteerd. Alleen in uiterste nood behoort de kerk zich institutioneel tot de overheid richten, namelijk als de loyaliteit van haar leden aan de staat op het spel staat. Dan moeten ze oproepen tot ongehoorzaamheid.”
Dr. Antoine Bodar, priester in Rome, noemde de scheiding van kerk en staat een te koesteren goed, maar stelde dat de idee van de neutrale staat wel „zorgvuldige overweging” behoeft. „Al zou de overheid volledig neutraal zijn, ook dan is zij gedwongen te luisteren en ook dan laat geloof zich nooit als privé-kwestie terugdringen. Godsdienst is uit haar aard openbare gelegenheid. Dat in de naam van godsdienst zo veel onrecht is geschied, zegt niets over godsdienst zelf maar alles over zondig misbruik van godsdienst. Wat goed is in zichzelf -en dat is godsdienst-, kan niet uit het openbare leven verbannen worden ten gunste van de nieuwe ideologieën van kapitalisme en hedonisme.”
Dr. ir. J. van der Graaf benadrukte het belang van het profetisch spreken van de kerk richting de overheid. „De kerk maakt deel uit van een Koninkrijk dat niet van deze wereld is. Als de kerk profetisch spreekt, dient zij dat uitsluitend te doen naar de normen van het Koninkrijk van Christus. Dat grenst haar spreken af naar louter politiek spreken.”
Het spreken van de kerk is volgens Van der Graaf niet alleen profetisch, maar ook koninklijk en (bewogen) priesterlijk. „De kerk moet nu duidelijk nee zeggen tegenover een publieke nieuw-heidense religie die Christus uit het publieke domein verbant en tegenover ideologieën die ontspruiten aan vreemde religies.”
De middag was ingeruimd voor enkele reacties uit de politiek. Ook mochten andere aanwezigen meediscussiëren. SGP-kamerlid C. G. van der Staaij hoorde bij prof. De Kruijf te weinig over de positieve rol van de overheid, zoals verwoord in Romeinen 13. De hoogleraar gaat volgens hem te veel uit van een liberale visie op de democratie, gestoeld op de volkssoevereiniteit als ideologie. De visie van Van der Graaf sprak hem aan, „maar is er het gevaar niet dat het spreken van de kerk te algemeen wordt? Hoe moet de kerk concreet spreken over het asielbeleid?” Ten aanzien van minister Donner zei hij dat het bij hem veel ging over mensbeeld, maar hij miste de notie dat Gods geboden een normerende functie vervullen voor de overheid.
Prof. dr. R. Kuiper, bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte in Rotterdam, vindt dat er een legitieme basis is voor het spreken van de kerk, maar hoe spreek je de overheid aan? Moet dat als instituut? Kuiper: „De kerk spreekt al op honderd manieren, van de kansel en door individuele christenen.”
Hij voelde zich aangesproken door Kuypers visie op de kerk als organisme. „Dat is het model dat ik voor ogen heb. De kerk mag wel als instituut spreken maar doe het dan zorgvuldig en zuinig om het echt waarde te laten houden.”
De bijzonder hoogleraar betreurde dat er geen band is tussen de groepen, christelijke en niet-christelijke, die zich op normen en waarden bezinnen. Daarom is volgens hem het debat daarover tot nu toe niet geslaagd.
RMU-directeur P. Schalk benadrukte dat als de gelegenheid zich voordoet om als instituut kerk te spreken, je dat niet moet nalaten. Ds. L. W. van der Meij, christelijk gereformeerd predikant in Driebergen, zag meer in het spreken vanuit de basis. Bodar haakte daar op in. „We moeten de muren slechten en elkaar vinden”, stelde hij.
Van der Graaf achtte het van belang dat de kerk zich vanuit haar ambten tot de overheid richt, dus als instituut. Bodar: „Dat doen de bisschoppen ook richting de overheid.” Hij zag inzake de moraal wereldwijd steeds meer overeenstemming tussen het Vaticaan en de moslims. „En ook de SGP en ChristenUnie zeggen precies hetzelfde als wat het Vaticaan zegt. Laten we zo veel mogelijk de handen ineenslaan.”
Prof. dr. C. Graafland vindt het een illusie dat dé kerk richting de overheid zou kunnen spreken. „Als onze secretaris-generaal namens de kerk spreekt, voel ik me niet vertegenwoordigd.” Hij sloot zich aan bij de oproep van Bodar om als christenen vanuit de „oecumene van het hart” elkaar te vinden en zo de overheid aan te spreken. Van der Graaf reageerde hierop met: „Die oecumene van het hart heeft geen adres, zodat de overheid niet kan reageren.” Prof. Graafland: „Het gaat om de boodschap. Daar hoeft niet een adres bij te zitten.”