Daarboven
Openbaring 22:5a
„En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben.”
Wat een licht zal zich aan het opgeklaard oog van de gezaligden voordoen! Hoe heerlijk zal dat licht zijn! Daar is geen nacht. Zij zullen zich volmaakt verlustigen in God, in Zijn werken, in Zijn wegen en leidingen. Niet alleen in de werken der natuur, maar ook in die der genade.
Wat een christen op aarde door het licht van Gods Geest ook ziet, hij kent nog maar weinig. Hoe gebrekkig is zijn geestelijke kennis van God en van de eeuwige dingen! Hoeveel heeft hij te betreuren vanwege zijn inwonend bederf! Hoeveel zorgen drukken, hoeveel gevaren bedreigen hem! Geen wonder, hij is gelijk aan iemand die in de nacht bij het licht van een fakkel reist. Hij zal niet geheel dwalen, maar ook niet veel zien, want het is nacht. Gebrekkige kennis, onreinheid, kommer en vrees, kwellen hier vaak op die nachtreis de geestelijke pelgrim. Maar hij reist de dag der eeuwigheid tegemoet! Dit vertroost hem onder al de moeilijkheden die hij op zijn tocht ontmoet. Dán zal het voor hem geen nacht meer zijn. Dan zal hij in dat boven alle beschrijving verheven licht wandelen. Zonder zonden zullen de gezaligden dáár God dienen, God danken en prijzen. Als een gemeente zonder vlek of rimpel zullen zij zich daar in dat heerlijk licht bevinden. Ongestoorde vreugde zullen zij genieten. God zal al tranen van hun ogen afwissen!
Ds. D. A. Detmar, predikant te Ede (”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen, tot opwekking, bemoediging en vertroosting”, 1828)