Bespiegelingen van een schilderij
„Het loopt tragisch met mij af, daar lijkt het nu toch echt op. De schuifpui van het atelier staat open. Ik hoor vuur laaien. (…) Ik sta op de ezel en heb alleen het ergste te verwachten.” De nieuwste roman van Willem Jan Otten is geschreven vanuit het perspectief van een schilderij, een schildersdoek dat beseffen kan wat het is om mens te zijn: „Wie ziet mij, alsjeblieft, wie maakt dat ik besta?”
plattekst (u15,1,0(Willem Jan Otten (1951) schrijft gedichten, essays, toneelstukken en romans, maar één ding hebben al die verschillende teksten de laatste jaren gemeen: een uitgesproken christelijke thematiek. Otten worstelt met vragen van geloof en zingeving, meer dan ooit sinds zijn bewuste overgang tot de rooms-katholieke kerk. Dat wordt opnieuw zichtbaar in de roman ”Specht en zoon”, een boek dat te midden van alle eigentijdse, seculiere literatuur schittert door zijn gerichtheid op de ander - de Ander.
De belangrijkste persoon in het verhaal is de portretschilder Felix, die veel van zijn vrouw houdt maar toch pornovideo’s huurt en overspel pleegt, die het ene na het andere mensengezicht op het doek werpt en daarmee veel geld verdient, maar die desondanks het geheime verlangen koestert om iets groots te maken, iets dat niet met geld te betalen is. Felix is de twijfelende, op twee gedachten hinkende mens die voortdurend keuzes maakt, soms goed, soms verkeerd.
Zo’n met zichzelf overhoop liggende kunstenaar, dat is niet bepaald een voorbeeldige figuur. Laat dat nu net de reden zijn waarom Otten in de seculiere media toch een plusje krijgt, ondanks alle kritiek op de al te positieve en soms zelfs onverhuld christelijke strekking van het verhaal. Maar in christelijke kringen werkt het natuurlijk andersom: veel applaus voor de boodschap van dit verhaal, maar kritiek op bepaalde aspecten van Felix’ gedrag. Zeker wanneer hij het nodig acht om een voluit uitgesproken vloek in het gezicht van de lezer te slingeren - toch slecht te begrijpen van een schrijver als Otten, immer zorgvuldig op details.
Tekort
De les die de schilder Felix in dit verhaal moet leren, heeft alles te maken met de mensen om hem heen: de vriend die hij verloochende, de vrouw die hij bedroog, de opdrachtgever die hij niet doorgronden kan, de dode jongen die hij schilderen moet. En de zoon die hij uiteindelijk krijgt - onverdiend. Het schilderij ziet het allemaal aan: „Ik was Tijn, ik was zijn kind, ik was Lidewij, ik was Minke, ik was iedereen die hij niet had gezien terwijl zij voor hem stonden (…). Niet gekeken hebben, niet echt met ogen die kunnen zien. Daar kwam zijn lot op neer.” Felix schiet dus hopeloos tekort in waarachtig menszijn. Maar dat beseft hij aan het eind van het verhaal, hij beseft zijn tekort en hij krijgt een nieuwe kans: voor de tweede keer schilderen wat hij de eerste keer volledig heeft laten mislukken.
Otten is een groot stilist. Hij gebruikt prachtige beelden, die onveranderlijk verwijzen naar de diepere boodschap van de tekst. Een enkele keer ligt de symboliek er wat te dik bovenop, maar dikwijls is het zonder meer mooi. Zie bijvoorbeeld de manier waarop het schildersdoek over zichzelf nadenkt: „Ik heb het duizend keer tegen mezelf gezegd: wat maakt het uit dat je iets niet wordt, als je toch niet weet wat het is - maar het hielp niet. (…) Als ik al wat zou worden, eens, dan zou ik niet worden wat de bedoeling geweest was.” Dat zijn overwegingen die tot op de bodem gaan, overwegingen waarmee ieder mens zichzelf confronteren kan.
Overigens is het schildersdoek stukken bescheidener en realistischer dan de meeste mensen ooit zullen worden. Vanaf het begin beseft het dat het zijn lot niet in eigen hand heeft, dat het volledig afhankelijk is van zijn schepper. Het weet niet of het ooit betekenis zal krijgen, hoewel dat zijn grootste verlangen is. Het voelt zichzelf ontstaan, vorm krijgen, groeien, maar het weet niet wat de ander, de toeschouwer ziet. Meer dan wat ook wil het gekend worden, liefgehad, herinnerd. Maar uiteindelijk komt het -ogenschijnlijk volkomen zinloos- in de laaiende vlammen terecht. Later pas, nadat het zelf tot as is vergaan, zal het zijn betekenis ontdekken via een in stukken gescheurde foto - afbeelding van een afbeelding. Dat laatste is prachtig, hoe Otten voortdurend speelt met spiegels en schaduwen, die niet meer dan een vermoeden kunnen geven van de échte werkelijkheid: hij schrijft een verhaal over de resten van een foto van een schilderij van een mens die niet meer leeft, „het maaksel van het maaksel van een dode.”
Onzichtbare ogen
Zijn betekenis krijgt het schilderij uiteindelijk door de ogen van de opdrachtgever: „Hij vestigde zijn blik weer op mij en ik vergat dat ik gescheurd was. Ik vergat dat ik minuscuul was. Zelfs dat ik geen doek meer was, vergat ik. Lief ben je, je bent zo vreselijk lief, er is op de wereld geen liever mens geweest.”
Liefde geeft betekenis aan de ander - zo werkt dat tussen mensen onderling. Maar het is duidelijk dat dit verhaal meer te zeggen heeft dan dat alleen. Gezien worden door onzichtbare ogen, daarover denkt het schilderij al aan het begin van zijn bestaan na, wanneer het een pauw met zijn veren ziet pronken: „Hij deed dit omdat hij gezien werd. Maar degene die hem zag was onzichtbaar. Hij maakte indruk, op een onzichtbare blik. Iets anders kan ik er niet van maken.”
Daarom zijn het niet de toeschouwers, de voorbijgangers, de mensen om Felix heen die het schilderij zijn betekenis geven. Het is zelfs niet de met verf en kwasten tobbende kunstenaar, die zijn werk maar al te vaak laat mislukken. Uiteindelijk is het de opdrachtgever -de Opdrachtgever- die het laatste woord heeft. Hij is het die de mensen en dingen betekenis geeft, juist wanneer ze zelf de moed hebben opgegeven om daar ooit achter te komen. Hij geeft de kunstenaar een nieuwe kans: „Schilder hem opnieuw. Zoals hij is. Hij leeft. Eens komt hij om zichzelf te zien.”
Hoe het godsbeeld van Otten precies in elkaar zit? Het is moeilijk om daarvan op grond van ”Specht en zoon” een heldere analyse te bieden. Een roman is per definitie niet de meest geschikte tekst om theologische standpunten uit af te leiden - zelfs niet een symbolische roman. Natuurlijk, dit verhaal verwijst naar een hogere werkelijkheid, maar in het licht van de eeuwige dingen zal iedere vergelijking altijd mank gaan. Het doek is niet in alle opzichten vergelijkbaar met ’de’ mens, evenmin als de opdrachtgever in alle opzichten vergelijkbaar is met God. Je kunt je ook afvragen of Otten de kunst -het werk van de menselijke mens- in het proces van schepping en herschepping niet een te grote rol toebedeelt. Maar één ding is duidelijk: hij laat zijn lezers nadenken over zonde en genade, over afhankelijkheid en verantwoordelijkheid, over dood en leven. Dat is binnen het huidige individualistische klimaat geen geringe prestatie.
N.a.v. ”Specht en zoon”, door Willem Jan Otten; uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 2004; ISBN 90 282 0999 9; 144 blz.; € 15,-.