Daar boven
1 Korinthe 13:12a
„Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht.”
In zijn voorspoed zei David: „Ik zal niet wankelen in eeuwigheid” (Psalm 30:7). Even later volgt: „Toen Gij Uw aangezicht verborg, werd ik verschrikt.” Dit is de ervaring van een gelovige in de wereld.
Maar in de hemel zullen er geen wolken tussen de Heere en een gelovig hart komen. God zal daar niet de ene dag vriendelijk zijn en een andere dag Zijn ongenoegen tonen. Niet de ene dag een ziel in Zijn armen nemen en de andere dag haar verlaten. Zo handelt Hij wel met Zijn volk op aarde, maar in de hemel is niet anders dan een eeuwige genieting van God.
Wanneer God de ziel eens tot Zich genomen heeft, zal het nooit meer nacht voor haar worden. Geen duisternis zal er meer voor haar zijn. Alle tranen zullen daar afgewist zijn.
Dit is een liefelijk woord: „Alzo zullen wij altijd met de Heere wezen. Zo dan, vertroost elkander met deze woorden” (1 Thessalonicenzen 4:17,18). Musculus zegt: „Er zijn engelen en aartsengelen in de hemel, maar zij maken de hemel niet uit.” Christus is de meest schitterende diamant in de heerlijkheid. Hemel en zaligheid is Christus zien, en voor eeuwig met Hem te zijn. Welk een heerlijke verandering zal dat zijn!
Deze dingen moeten ons doen verlangen naar de dag van ons sterven. Wij moeten ons leven slechts zien als een talmende dood.
Thomas Brooks, predikant te Londen (”De sterfdag van een gelovige is zijn beste dag”, 1672)