Kerkhistorie met een knipoog: ’n Preek zus, ’n preek zo
Voor deze bijdrage heb ik gesnoept uit een van de vier fraaie boekjes van kerkjournalist Henk de Jong uit de jaren vijftig van de vorige eeuw, waarin hij de ene na de andere anekdote uit de kerkgeschiedenis vermeldt. Het eerste deeltje draagt de titel ”’n Preek zus, ’n preek zo” (Zomer & Keuning, Wageningen). Hij begint met het vierstrofige rijm van ds. P. Huet, predikant te Goes, halverwege de 19e eeuw: „Jaar na jaar en week na week, Christen-leraar, preek, ja preek!”
Hij becijfert dat er ten tijde van Huet, rond 1860, wekelijks op zondagen en door de week in ons land zo’n 4000 preken werden gehouden. Dit gebeurde door 1600 dienstdoende predikanten in de Hervormde Kerk, 300 in de kleine kerken samen en verder door proponenten, emeriti, hulppredikers, oefenaars, godsdienstonderwijzers en lerend ouderlingen. In de tijd van De Jong zelf, een eeuw later, was het aantal preekbeurten gestegen tot zo’n 5000. Per vier jaar 1 miljoen preken!
Als ik hierover doormijmer rijst de vraag hoeveel preken er nu nog elke week gehouden worden. Met het opheffen van gemeenten en het verdwijnen van middagdiensten buigt de lijn fors naar beneden. Zouden we de 3000 nog halen? Maar ”zus” en ”zo” blijft, waarbij overigens ook geldt: ”’n hoorder zus, ’n hoorder zo”.
Veel preken werden zo belangrijk geacht dat ze zijn uitgegeven. Zo is er van de miljoenen preken die gehouden zijn een aantal duizendtallen bewaard gebleven. Niet zelden bleef of leek de prediker bescheiden in een voorwoord. „Herhaalde malen hebben eenige vrienden mij verzocht om enkele leerredenen uit te geven”, schreef ooit Johannes van den Broek, voorganger van een vrije gemeente in Gouda, bij het uitgeven van zijn eerste bundel.
Bij zijn tweede bundel had hij opnieuw dat „aanzoek” gekregen van „lieve vrienden.” Of de inhoud het altijd waard is, is de vraag. De retorica van een prediker kan soms de inhoud van zijn preken verhullen. Soms zijn er vulsels te over.
Een welbespraakt predikant handelde over de woestijn: „Vóór u zand, achter u zand, aan uw rechterzijde zand, aan uw linkerzijde zand.”
Veel gelegenheidspreken, bij jubilea, afscheid of intrede, zijn ook schriftelijk vastgelegd. Ze geven inzicht in preekstijlen en memorabele tekstkeuzen van vroeger. Ene ds. C. van der Meulen, afgescheiden predikant in Goes, ging als landverhuizer naar Amerika. Hij handelde bij zijn afscheid over Handelingen 20:25: „Ik weet dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, (…) mijn aangezicht niet meer zult zien.” Toen hij twintig jaar later toch nog weer eens terugkwam in Goes en aan die tekst herinnerd werd, nam hij als tekst: „Want wij zijn van gisteren en weten niet.”
Wat is de vrucht bij al die preken, zus en zo? Huet was er niet gerust op. De laatste strofe van zijn rijm:
„Schoon de mensen, die u horen,
Luist’ren met gesloten oren,
’t Zelfde blijven wat ze zijn;
Schoon uw arbeid vruchtloos schijn’,
wein’gen aan uw woord zich storen,
Houd niet stille, pleit en smeek:
Christen-leraar, preek, ja preek!”