„Leger geen garantie voor vrede”
KABUL -Ze komen uit alle delen van het land, behoren tot de meest uiteenlopende etnische groepen, en mogen hun eigen wapens meenemen. Het was dus een veelkeurig ratjetoe, deze week in de Afghaanse hoofdstad Kabul, waar de eerste zeshonderd Afghaanse militairen begonnen aan hun opleiding tot beroepsmilitair. Die zijn de voorhoede van het eerste Nationale Leger van Afghanistan dat het interim-kabinet van Hamid Karzai weer een beetje meer de status van nationale regering moet geven. Of dat ook zal lukken is echter zeer de vraag.
Die multi-etnische samenstelling is een keiharde voorwaarde vooraf geweest, zegt majoor Jan Swillens van het Nederlandse Korp Commando’s, dat met 32 man meedoet aan de ISAF-vredesmacht in Kabul. „Zou die etnische spreiding niet kloppen, dan zou alles alsnog zijn afgeblazen, want het leger moet de steun hebben van brede lagen van de bevolking.”
Swillens is nauw betrokken bij de zes weken durende opleiding van de zeshonderd man. Dat wil zeggen: slechts één onderdeel van de stoomcursus nemen de Nederlandse commando’s voor hun rekening, namelijk de scholing van een 30 man tellend verkennerspeloton. Verder betaalt Nederland de kosten van de voedselvoorziening voor alle zeshonderd soldaten.
Overigens heeft Turkije op zich genomen om de complete eenheid te kleden. Straks loopt er dus een klein Turks legertje door de straten van Kabul, want de Afghanen worden in Turkse legeruniformen gestoken.
Zes weken opleiding kan niet anders betekenen dan dat de leerstof heel primair is, geeft Swillens toe. „Wij dragen een basis aan, en dan met name op het gebied van patrouilleren. Daar hoort les in communicatie bij -dus hoe onderhoud je verbindingen en hoe geef je meldingen door - een stukje medische zorg, navigeren met kaart en kompas en de vraag: hoe ga je om met weerstanden, bijvoorbeeld hoe te reageren op beschietingen.”
De mensen die Swillens in de klas krijgt hebben natuurlijk al veel gevechtservaring, maar, voegt hij eraan toe, het zijn niet structureel opgeleide mensen. „En militair zijn is nu eenmaal een professie. Schieten met een wapen is één; daadwerkelijk georganiseerd dingen uitvoeren is heel iets anders: daar komt meer bij kijken.”
Na de zes weken opleiding komt de volgende stap, namelijk de opbouw van een compleet legerkorps van 6000 man, waarvoor elk van de 30 provincies 200 man levert. Onder leiding van de Fransen moeten de dan opgeleide 600 man als instructeurs aan het werk.
Voor Swillens heeft zijn missie vooral symbolische waarde. „In een land dat 25 jaar oorlog achter de rug heeft, is dit de eerste zwaardmacht die daadwerkelijk loyaal zal zijn aan de regering. Voor dit land is dat een heel belangrijke stap voorwaarts.”
Maar zal dit leger wel zo loyaal zijn aan de centrale regering in Kabul? En zal het qua etnische samenstelling wel zo evenwichtig in elkaar steken? Daarover bestaan onder waarnemers grote twijfels. Sowieso wordt eraan getwijfeld of het leger op tijd klaar zal zijn gestoomd om tegenwicht te bieden aan de krijgsheren in het land die het gezag van de nationale regering aanvechten. Deskundigen denken dat het jaren gaat duren voordat een krachtig nieuw leger van de grond is gekomen, sterk genoeg om die krijgsheren te ontwapenen.
Niet voor niets pleit Hamid Karzai ervoor dat ISAF zich ook in andere steden van het land vestigt. Uitbreiding van de internationale vredesmacht is ook de wens van Lakhdar Brahimi, de speciale VN-gezant voor Afghanistan. Maar is het haalbaar? ISAF telt momenteel ruim 4000 manschappen, afkomstig uit zo’n 18 landen. Zouden ook de provincies onder ISAF-controle komen, dan zijn ten minste 30.000 man nodig. Afgezien van het aantal troepen, stuiten ook de risico’s op bezwaren. Zowel de Britten als de Fransen -de twee belangrijkste leveranciers van troepen- hebben laten weten niet van plan te zijn in zo’n militair moeras te stappen.
Vooralsnog focust men daarom op de snelle opbouw van een eigen Afghaans leger. Maar hoe nationaal en gezagsgetrouw wordt dat? Frederick Starr, directeur van het Instituut voor Centraal-Azië aan de John Hopkins Universiteit en Marin Strmecki, vice-president van de Smith Richardson Foundation, deden deze week in de Wall Street Journal een boekje open over de manier waarop de leiders van de Noordelijke Alliantie bezig zijn de zaken naar hun hand te zetten, ten koste van het nationaal belang dat Hamid Karzai voorstaat.
De twee auteurs hekelen de drie sleutelministers in het kabinet-Karzai -alle drie kopstukken binnen de Noordelijke Alliantie- omdat ze druk doende zijn topfuncties binnen hun ministeries en binnen het Afghaanse leger te vullen met eigen mensen. Zelfs van vuile machtsspelletjes zouden de heren niet vies zijn. Zo worden minister van Binnenlandse Zaken Yunus Qanooni, minister Abdullah Abdullah van Buitenlandse Zaken, en Mouhammed Qasam Fahim van Defensie ervan beschuldigd indirect bij de moord op minister van Toerisme Abdul Rahman betrokken te zijn geweest. Rahman zou zijn afgestraft voor zijn overlopen van de Noordelijke Alliantie naar de zogenaamde Rome-groep, dat is die groep Afghanen die ex-koning Zahir Shah vertegenwoordigt.
Vooral defensieminister Fahim -een voormalige Tadzjiekse commandant uit het noorden van Afghanistan- wordt ervan beschuldigt de legertop eenzijdig met Tadzjieken te vullen. De grootste etnische groep in Afghanistan zijn de Pashtuns (zo’n 17 miljoen zielen, 40 procent van de bevolking). Maar van de 38 officieren die Fahim heeft benoemd zijn er 37 Tadzjiek en één Oezbeek. Niet één Pashtun dus.
Ook de geografische herkomst van deze militaire top is uiterst eenzijdig. 35 van de 38 officieren komen uit een klein gebied ten noorden van Kabul, dat vanouds een bolwerk is van de Noordelijke Alliantie. De leiders uit 27 van de 29 Afghaanse provincies zijn buiten de militaire leiding gehouden.
En dan is er nog sprake van partijpolitieke bevoorrechting, want achttien van de 38 zijn lid van één en dezelfde partij, de Jamiaat-e -Islami. Dat is de fundamentalistische moslimpartij van ex-president Rabbani, de man die juist om de lieve vrede wil door Karzai naar de zijlijn was geschoven. Zestien van de overige 20 topmilitairen zijn lid geweest van de communistische partij, die eind jaren ’70 de Russen naar Afghanistan haalden. Het is niet te verwachten dat deze dubieuze figuren brede steun onder de bevolking zullen genieten.
Het wordt dus niks met dat zogenaamde nationale leger van Afghanistan, waarin de Tadzjieken en Oezbeken van de Noordelijke Alliantie het voor het zeggen hebben, en waarin zij de etnische Pashtuns naar hun pijpen willen laten dansen. De Pashtoen Karzai moet zich langzamerhand sterk geisoleerd voelen in zijn eigen kabinet. Zijn pleidooi voor een sterkere ISAF wordt er des te begrijpelijker door.
Starr en Strmecki stellen in hun artikel dat het tijd wordt dat de Verenigde Staten zich distantiëren van hun bondgenoten binnen de Noordelijke Alliantie. Die waren nuttig om de Taliban helpen te verdrijven; nu zijn ze vanwege hun machtspolitiek zelf een gevaar voor de vrede. Dat zou Nederland toch ook te denken moeten geven, nu het actief betrokken is bij de opleiding van Afghaanse militairen.