Bonifatius: puritein avant la lettre
Helden zijn voor Nederlanders pas aanvaardbaar als ze „het nodige sukkelgehalte” hebben. Daarom is Bonifatius relatief populair geworden, denkt prof. dr. Herman Pleij. „Een onhandige, oude bisschop die zich onder wilde Friezen opoffert voor een groter goed.”
In Dokkum was vrijdag een historisch congres, georganiseerd door de Geschiedeniswinkel van de Rijksuniversiteit Groningen. Acht lezingen staan op het programma. Voor de nodige omlijsting is gezorgd: buiten geven een calligrafist, een tingieter en een pottenbakker demonstraties. In de foyer treedt het muziekduo Marianta op met troubadoursmuziek. Tijdens de twee uur durende lunch kunnen de ongeveer 120 aanwezigen kiezen uit het bijwonen van de Bonifatiuspassie in de Grote Kerk, een rondleiding door de stad of een bezoek aan het Admiraliteitshuis, waar deze week een expositie over de zendeling is geopend.
Terwijl wetenschappers zich afvragen welke taal Bonifatius heeft gesproken, hoort het grote publiek in het museum een Engelssprekende zendeling die wordt aangevallen door Friessprekende woestelingen. Zo zie je maar.
De passie is een collage van muziek en teksten, uitgevoerd in historisch tenue. Centraal staat de opofferingsgezindheid van een Angelsaksische zendeling die zijn vaderland verlaat om, al zwervend, een beter Vaderland te prediken.
Is Bonifatius een scherpslijper, een hardliner? Wie zijn brieven leest, kan niet anders dan deze vraag bevestigend beantwoorden. Allerlei ”puriteinse” kwesties komen aan de orde. Mag ik aan tafel zitten met een bisschop die een vrouw heeft? Gelden de sacramenten van geestelijken die op jacht gaan wel? Mag je, als christen, het vlees van bevers eten? Bonifatius heeft een sterk bewustzijn van rituele reinheid. In de lezing van mevrouw prof. dr. Mayke de Jong komt hij naar voren als een soort puritein avant la lettre.
Dr. De Jong leidt in Utrecht een groep mediëvisten (in den lande bekend als ”Mayke en haar stal”). Ze doet een boekje open over de „dieptekerstening” van Bonifatius. Een centraal punt in zijn visie op het christelijk leven is het naleven van strikte regels. „Bonifatius opereerde in gebieden waarin mensen zichzelf als christen zagen, maar er gebruiken op na hielden die hij absoluut als onchristelijk beschouwde.”
In veel brieven klaagt Bonifatius over het gedrag van christenen. Dr. Rob Meens belicht enkele aspecten van zijn christelijke opvoeding. Als prediker geniet Bonifatius grote populariteit. Willibald rept in zijn biografie van een bewonderenswaardige welsprekendheid, een zorgvuldig gebruik van gelijkenissen en „krachtige vermaningen waaraan de mildheid niet ontbreekt.” Ontucht, naijver, dronkenschap en gewelddadig gedrag worden aan de kaak gesteld. „God wil niet in een door de zonde bezoedeld lichaam wonen.” Bonifatius beveelt de biecht aan: beter kun je tegen één mens je zonden opbiechten dan dat ze bij het Laatste Oordeel aan hemel, aarde en hel worden onthuld.
Elk tijdperk schept een eigen beeld van grote helden. Zelfs op één dag kun je uiteenlopende beelden tegenkomen. De wetenschappers relativeren, wegen af, stellen vragen, benadrukken de lacunes. Kun je christendom zomaar tegenover heidendom stellen? Is dit onderscheid wel zo scherp als de bronnen willen doen geloven? Sterker nog, moet de term ”heidens” niet helemaal worden afgeschaft?
In het forumdebat wordt over die laatste vraag gediscussieerd. De Jong wijst erop dat de schriftelijke bronnen die we bezitten alle van christelijke signatuur zijn. „Dus wat daar heidens wordt genoemd, is een term van de andere kant. Ik vind ”inheems” nog eigenlijk helemaal niet zo’n gek alternatief voor ”heidens”. Wat mij intrigeert, is de grensverschuiving tussen de invulling van de begrippen ”heiden” en ”christen”. Als iemand wijwater steelt uit een kerk en gebruikt voor heidense praktijken, is hij dan een christen die met een ketterse handeling bezig is? Of is hij een heiden die zich bezondigt? Het aardige is dat honderd jaar voor Bonifatius allerlei gebruiken en rituelen nog niet als heidens worden bestempeld.”
Dezelfde onduidelijkheid bestaat rond de term ”Friezen”, die in de bronnen opduikt. Volgens dr. Wolfert van Egmond kan ”Fries” in specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als het over handelaren gaat) zelfs een Brit of een Ier aanduiden. „Het bestaan van een Friese identiteit voor het jaar 1000 is niet zo sterk als gedacht.”
Prof. dr. Herman Pleij houdt een talkshowachtige lezing waarin hij de vraag stelt hoe Bonifatius’ populariteit verklaard moet worden. „Dat er zo vroeg en zo lang geleden al een precies jaartal was, maakte op ons scholieren een onuitwisbare indruk”, grapt hij. „Ritmisch jaartallen opdreunen, anderhalf uur lang - ondenkbaar dat zo’n gebedsachtig ritueel tegenwoordig nog zou plaatsvinden. Toch kan ik dat ritueel niet genoeg aanbevelen. Het gaf saamhorigheid in de klas, de zekerheid van iets te weten.”
Bonifatius kon held worden, juist vanwege een imago dat een beetje zielig was, zegt Pleij. Een oude, onhandige bisschop die zich onder wilde Friezen opoffert voor een groter goed. Dat doet het prima onder Nederlanders. „Martelaren met het nodige sukkelgehalte zijn algauw populair. Nederland wil helemaal geen helden, maar sukkels. Excelleren in gewoonheid, kleine emoties. Alles in Nederland moet op gezinsniveau, op huiskamerformaat, worden gebracht.”