Kerkhistorie met een Knipoog: Organisten zorgden nogal eens voor ergenis
Ds. L. G. C. Ledeboer moest niets van orgels in de kerk hebben. Hij zag ze als teken van verval. Nu zal hij na zijn afscheid van de Hervormde Kerk geen orgels hebben meegemaakt: in de schuurtjes en boerderijen waar hij preekte, zullen ze niet hebben gestaan.
Je kunt geen gedenkboek opslaan of er wordt over orgels en organisten gerept. Vooral de speellieden zorgden nogal eens voor ergernissen. Soms is dat nog zo. De gemeente is ook in dát opzicht weleens kittelachtig van gehoor. Te snel, te langzaam, te hard, oneerbiedig, concertachtig, te lange of te korte voorspelen, commentaar alom. „Het orgel is een meesterstuk, maar d’ organist, hij is een kruk”, rijmelde eens iemand. Uitzonderingen bevestigen de klavieren. Als er al gedenkboeken bestaan van de Schotse vrije presbyteriaanse gemeenten, dan kom je die ergernissen er niet in tegen. Daar is het orgel nog steeds taboe. Voorzangers naast voorgangers!
Calvijn, die ook de koorzang niet bekoorde, weerde het orgel uit de erediensten. Zowel het een als het ander deed hem te veel aan de Rooms-Katholieke Kerk denken, waar koor en orgel belangrijker werden gevonden dan het Woord. Calvinistisch Holland nam die gedachte over. Zo werd bijvoorbeeld in de dom van Rijnsaterwoude het orgel door de gemeente als een „duvelse fluutkaste” weggehouden. Een terminologie die oudere papieren had. Ds. Van der Groe zal van een orgel geen last hebben gehad: hij stond in Rijnsaterwoude van 1730 tot 1740. Het orgel deed er later intrede dan hij.
De meeste orgels zijn ‘verheven’, hoog bovengronds. Zoals in een Straatsburgse kathedraal. Daar moet de organist geen last van hoogtevrees hebben en over voldoende uithoudingsvermogen beschikken. Een trap van meer dan honderd treden, vervolgens een korte wandeling door de dakgoot(!) en dan een heel bekrompen, nauwelijks doorlaatbaar deurtje door. Dan nog eens 34 treden afdalen en pas dan komt de speeltafel in zicht.
Tijdens mijn Rotterdamse jeugd nam ds. A. Vergunst het beroep aan. De eerste catechisatieles vroeg hij of er iemand was die het zingen kon begeleiden op het traporgeltje. Niemand. „Kunt u zelf dan niet orgel spelen?” vroeg een vrijmoedige catechisant. „Nee”, was het antwoord. „Speelt u ook geen piano (die er overigens niet stond, JM) of een fluit?” Weer een ontkennend antwoord. „Wat speelt u dan, dominee?” vroeg de volhouder. Met de nodige humor zei hij: „Jongens, ik kan alleen maar op m’n poot spelen als dat nodig is!”
Onlangs las ik een aardig artikel. Een oude vrouw gaf de organist na de dienst een dik compliment. Ze vond het belangrijk dat de dominee in het gebed ook voor de organist zou bidden. „Dat gebeurt elke zondag, mevrouw”, zei de organist. Daar keek ze van op: „Dan ontgaat me dat zeker?” Zijn reactie: „Er wordt toch elke zondagmiddag gebeden voor allen die in hoogheid zijn gezeten?” Ze moest even nadenken voor het kwartje viel. Ja, ook een organist zit meestal ‘in hoogheid’! Maar wat wórdt hij soms naar beneden gehaald.