NIOD: Rode Kruis deed veel tijdens de oorlog, en deed veel niet
Het landelijk bestuur van het Nederlandse Rode Kruis (NRK) deed tijdens de Duitse bezetting veel te weinig voor de meest bedreigde bevolkingsgroep, de Joden. Plaatselijke afdelingen traden stoutmoediger en minder formalistisch op.
Dat wisten we al toen NIOD-onderzoekster dr. Regina Grüter in 2013 op verzoek van het NRK een vierjarig onderzoeksproject naar de geschiedenis van het Rode Kruis tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog begon. Het 496 bladzijden tellende boek dat Grüter morgen presenteert, bevestigt die uitgangspositie.
Het ledenaantal van het NRK steeg van 33.500 in 1940 naar een half miljoen in 1945, maar met name de Joodse bevolking en politieke gevangenen werden door het NRK in de steek gelaten, stelde het NIOD al voordat Grüters onderzoek begon. Dat blijkt iets genuanceerder te liggen: inspanningen voor politieke gevangenen waren er wel, al had het beter gekund. Gemakkelijk had het Rode Kruis het ook niet, want er moest eerst met kampcommandanten worden onderhandeld voordat er hulp kon worden geboden.
Pro-Duits was het Rode Kruisbestuur zeker niet. Het boog wel mee met de „nieuwe tijdsomstandigheden.” Daarmee verschilde de organisatie niet wezenlijk van het gros van de Nederlanders: zij zaten niet in het verzet, waren ook geen NSB’er, maar pasten zich –weliswaar zuchtend– zo veel mogelijk aan om een zo normaal mogelijk leven te kunnen leiden.
Letter van de wet
Door mee te buigen werkte het Rode Kruis wel mee aan de uitvoering van allerlei wensen en eisen van de bezetter. Zoals het verbod aan Joden om bloed te geven, de oprichting van de Zeereddingsdienst –die alleen de Duitse zaak diende–, de uitrusting van de oostfrontambulance en de reorganisatie van het NRK naar Duitse maatstaven.
Het landelijk bestuur probeerde zijn taak zo goed mogelijk uit te voeren en spande zich in om de nood van krijgsgevangenen, civiel geïnterneerden, gijzelaars en getroffen burgers te lenigen. Volgens dr. Grüter faalde het bestuur echter „gemeten in termen van menslievendheid, de basis van de Rode Kruisprincipes.” Het keek voornamelijk naar regels en statuten, „meer naar de ”letter van de wet” dan naar de ”geest van de wet”. Op zich is dat niet onbegrijpelijk: de omstandigheden waren zo anders dan waar het NRK al decennia op was ingesteld. Het was net als de moederorganisatie een hiërarchisch geleide organisatie, bemand door conservatieve leden uit de Nederlandse elite, en de Rode Kruisorganisatie in het algemeen bestond bij de gratie van de regels die door de nationale staten waren geaccepteerd.”
Er was ook moed voor nodig om tegen de Duitse eisen in te gaan. Daarnaast trad de bezetter niet vanaf het begin bruut op, en daardoor wist hij bestaande organisaties nogal eens in te kapselen.
Plaatselijk actief
Toch: „Een harde conclusie die we moeten trekken is dat het bestuur heeft gefaald bij de uitvoering van zijn humanitaire missie ten opzichte van groepen die zijn hulp het hardste nodig hadden.” Zoals de Joden. „Pogingen van het bestuur om iets voor de bedreigde Joden te doen, waren er later wel, zij het vrijwel steeds als reactie op verzoeken van buiten het NRK. Zij stuitten af op het harde Duitse beleid, en het bestuur legde het hoofd in de schoot.”
Het bestuur durfde het niet aan om onder de vlag van het Nederlandse Rode Kruis illegale activiteiten te ondernemen of de illegaliteit te steunen. Gebrek aan moed én gebrek aan realiteitszin, concludeert de NIOD-onderzoekster.
Plaatselijke Rode Kruisbesturen en -vrijwilligers zwaait ze meer lof toe: zij konden meer doen doordat ze minder onder druk stonden, maar de mentaliteit was er ook anders; ze durfden meer en waren praktischer. „De inzet van vrijwilligers kan over het algemeen bewonderenswaardig worden genoemd. Uit verslagen van de leiders van de transportcolonnes en bestuursleden blijkt hoezeer velen –soms met gevaar voor eigen leven– hulp hebben geboden aan burgers in nood.”
Een genuanceerd verhaal dus. En daarmee heeft dr. Grüter de conclusies die vóór 2013 bekend waren, van een stevige onderbouwing voorzien.