Werk Gods
Romeinen 10:9
„Indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.”
Elk christen moet het ter harte gaan dat hij –na alle betrouwen op werken te hebben laten varen– zijn geloof alléén steeds meer zal versterken. En dat hij door dit geloof zal opwassen in de kennis, niet van de werken, maar van Jezus Christus. Die heeft voor hem ten goede geleden en is opgewekt, zoals Petrus in het laatste gedeelte van zijn eerste brief leert. Geen ander werk maakt dat een mens een christen mag heten.
Christus zei dat ook (Johannes 6:27-29) toen de Joden Hem vroegen wat zij moesten doen opdat zij de werken Gods mochten werken. Hij zag dat zij onder de vele werken bedolven werden. Die wees Hij af. Hij hield hen maar één werk voor, toen Hij tot hen zei: „Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft”, „want op Hem heeft God de Vader Zijn zegel gedrukt.”
Hieruit volgt dat het rechte geloof in Christus een onvergelijkelijk rijke schat is. Want het brengt met zich het universele heil en bevrijdt van alle kwaad, zoals Markus 16:16 zegt: Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden; maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg
(”De vrijheid van een christen”, 1520)